(Uit de Historie #64) Op 26 december, tweede kerstdag 1735, komt de kerkenraad bijeen om een begin te maken met het beroepingswerk. Er wordt een lijst opgesteld met daarop acht personen. Een er van is de in Garderen geboren Samuel ab Hooghlandt, predikant te Vaassen. De andere zeven zijn proponent. Drie proponenten komen uit Harderwijk, twee uit Deventer, de anderen uit Zutphen en Elburg. Nadat enkelen van de genoemden hier in de maand januari gepreekt hebben, zal men hieruit iemand beroepen. Dat gebeurt op 7 februari 1736.
Als consulenten zijn dan aanwezig Ds. Wilhelm van Gendt van Harderwijk en ds. Albertus Hansen van Barneveld. Met tien stemmen wordt beroepen Wilhelmus van der Souw, proponent sinds november 1735 en wonende te Deventer. Nog diezelfde dag wordt hem het beroep overgedragen door middel van de beroepsbrief die door ds. Hansen is geschreven. De gehele oude en nieuwe kerkenraad tekenen deze brief. De ondertekenaars zijn:
De ouderlingen Rejer Garritsen, Rutger Jansen (die met een handmerk tekent), Teunis Lubbertsen, Evert Tijsen, Jan Hendriksen en Franck Evertsen; de oud-ouderlingen Wulf Willemsen en Wouter Hendriksen; de diakenen Klaas Sillen, Hessel Jansen, Egbert Derksen en Rick Woutersen.
De consulenten en hun voerlieden hebben die nacht bij de kerkmeester onderdak gekregen. Die brengt namelijk in rekening 7 gulden 11 stuiver en 8 penningen voor hetgeen zij die dag en nacht samen hebben verteerd.
Op 18 april wordt in de kerk te Voorthuizen een ‘Classis Extraordinariae Inferroris Velaviae’ gehouden (een buitengewone, minderbelangrijke, vergadering van de Veluwse Classis). Daar doet Wilhelmus van der Souw als theologisch kandidaat zijn laatste examen om toegelaten te worden tot het ambt van predikant. Al de predikanten uit de omliggende plaatsen zijn aanwezig: Kootwijk, Putten, Barneveld, Ermelo, Voorthuizen, Elspeet, van Harderwijk drie en van Nijkerk twee. Nadat de voorzitter het doel van deze vergadering heeft uitgelegd, leest hij de kerkelijke en classicale getuigschriften voor en de beroepsbrieven van Wilhelmus van der Souw. Alle stukken worden geheel in orde bevonden.
De beroepene wordt dan in de gelegenheid gesteld om zijn proefpreek te houden over de hem opgegeven tekst Romeinen 5 vers 1. (Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus). Door ds. Van der Souw wordt een analyse van de tekst gegeven. De vergadering is hierover zeer tevreden. Men gaat daarom verder met het examen, nadat ‘de examindandus plechtig de eed van purgie wegens sijmonie‘ (zuivering van het kopen of verkopen van geestelijke ambten of rechten) had afgelegd en men hem de examenregels had voorgelezen.
De examinandus wordt over zijn kennis van de Hebreeuwse taal onderzocht aan de hand van Psalm 8. Vervolgens laat hij blijken het Grieks goed te beheersen, waarna hij over de voornaamste hoofdstukken der Heilige Godgeleerdheid wordt ondervraagd. Hij heeft zo veel bewijzen van kundigheid en wijsheid gegeven, dat al de leden daarover voldaan zijn. Met gemeen genoegen en blijdschap, onder hartelijke toebede van Gods Geest, zegen en sterkte wordt hij toegewezen aan de Gemeente van Garderen. Op verzoek van ds. Van der Souw zal hij in Garderen op zondag 13 mei worden ingezegend.
(Uit de Historie #65) Drie opeenvolgende zondagen wordt de beroepen ds. Van der Souw aan de gemeente van Garderen voorgesteld. Daarna wordt hij in het ambt bevestigd. We lezen dan in de notulen van de kerkenraad:
‘Den 13 Meij 1736 is hij met oplegginge der handen in den Heilige Dienst bevestigt onder hartelijke uitboeseminge van des Heeren zegen en een getrouwe voorstellinge van en opwekkinge tot zijn pligt, door ds. Christiannus van Elsen V.D.M. te Putten welke predikte uit Titus 2:15 ‘Spreekt dit ende vermaant, bestraft met allen ernst dat niemant Uw veragte’.
En de bevestigde preekte des nademiddags uit Ezechiel 34:15,16 ‘Ik zal mijne schapen weiden, ende ik zal ze legeren spreekt de Heere Heere. Het verloorene zal ik zoeken ende het weggedrevene zal ik wederbrengen, ende het gebrokene zal ik verbinden, ende het kranke zal ik sterken, maar het vette en sterke zal ik verdelgen, ik zal ze weiden met oordeel’.
Twee weken na de intrede mag ds. Van der Souw voor het eerst het Heilig Avondmaal bedienen. Dit heeft eveneens de zondag er na plaats. De notulen worden nu door de predikant zeer geregeld bijgehouden. Verkiezingen van leden van de kerkenraad en vermelding van bevestiging van de gekozenen; verslag van de armenrekening die de diaken met ‘open deuren’ doet; vergaderingen waarin naar de toestand der gemeente wordt gevraagd voor de viering van het Heilig Avondmaal.
Harmen Hendriksz heeft in de periode dat de pastorie niet bewoond is geweest deze ‘bewaard’ vanaf het vertrek van Ds. Kalkoen tot de komst van ds. Van der Souw. Voor deze zorg wordt hem door de Jonkers een bedrag van acht gulden uitbetaald.
In de vergadering van de Ampts Jonkers van 11 juni 1736 verzoekt ds. Van der Souw of hij net als zijn voorgangers een aanvulling van zijn tractement mag ontvangen. Zij kregen namelijk veertig gulden uit een post op de verpondingen (belasting). De Jonkers gaan er mee akkoord dat hij ‘gelijk met de verdere emolumenten (= baten) die tot zijn beroep behoren begunstigd zal worden’. Zo gaan de jaren 1736 en 1737 rustig voorbij.
De laatste notulen van het jaar 1737 zijn echter het vermelden waard. We hoeven daar niets aan toe te voegen ze spreken voor zich zelf.
1737 27 December: Ben ik Wilh. van der Souw geroepen van de gemeente tot IJselmuiden met eenparige stemmen, zijnde 16 in getal, om tot haar over te komen, dog hebbe na 14 dagen in mijn beraat te hebben genomen, den Kerkenraadt voor het zelve bedankt dewijl de omstandigheden waar in deze mijne gemeente gestelt was, ende de zonderlinge liefde ende begeerte, welke ik toen bevondt, niet toelieten om dezelve zoo schielijk te verlaten, ja mij deden besluiten dat de Heere hier sterker riep BLIJFT BIJ DIT VOLK als GAAT TOT HET ANDER VOLK. Doende bij die gelegenheid den 12 januarij 1738 een leerrede uit Philippenzen 1 : 25 en 26. “En dit vertrouw en weet ik dat ik zal blijven tot uwer bevorderinge, en blijdtschap des geloofs, op dat uwen roem in Christus Jesus overvloedig zij aan mij door mijne tegenwoordigheit wederom bij u.” Verwagtende dat ons verblijf bij onze geliefde gemeente die zelve vrugt ende uitwerkinge hebben mogt! So doe de Heere!
(Uit de Historie #66) Het jaar 1738 brengt grote verandering in de pastorie. In het eerste deel van het Trouwboek van Garderen (dat in het gemeentearchief te Barneveld ligt) lezen we op bladzijde 40:
27 febr 1738: Sijn ingeschreven Wilhelmus van der Souw, jonge man h.t. Pastor lujus ecclesia (= tegenwoordig hier predikant) met Gijsbartha van der Goodt jonge dochter van Nijkerk. Confirmatie (= bevestiging) te Garderen den 18 Meert door den Eerwaarde zeer Geliefde medebroeder Johan Kalkoen VDM h.t tot Voorthuisen, predikende bij die gelegenheidt uit 2 Cor 5:14 en 15. Want de liefde Christi dringt ons: als die dit oordelen, dat indien een voor allen gestorven is, zij dan alle gestorven zijn. Ende Hij is voor alle gestorven, opdat degene die leven niet meer haar zelven zouden leven, maar dien die voor haar gestorven en opgewekt is …
Een jaar later is de echtgenote van de predikant overleden. We vinden de vermelding van haar overlijden in de rekeningen van de kerkmeester die aan de Jonkers gepresenteerd zijn. ‘Van ds. Van der Souw, voor het openen van een graf van zijn overleden vrouw 2-5-0’. Gijsbartha van der Goodt is in de kerk te Garderen begraven.
Als acht dagen voor het Heilig Avondmaal, op 22 maart 1739 de kerkenraad weer bijeen is verschijnt ook Lubbert Willemse, de herbergier. Reeds sinds 1734 is hij door de kerkenraad onder censuur gesteld. Hij verzoekt nu aan de kerkenraad een briefje waarin men hem toestemming geeft dat hij op een andere plaats de ‘Heilige Bondzegelen des Avondmaals‘ zou mogen ontvangen. Dit wordt hem geweigerd. De kerkenraad vermaand hem vervolgens ernstig. Zij verzoekt hem: ‘dat hij van het speelen en gelag houden, wilde afstant doen en Godt bidden om vergiffenisse over die Hemel tergende sonden’. Men belooft hem dat ‘zoo hij dit naquam en voor de Kerkenraad een orale (= mondelinge) belijdenise dede van zijn gegeven ergernisse, wij hem wederom tot het gebruik des Heilig Avondmaals zouden toelaten‘. De heren Inspectoren van de classis, die van het gebeurde op de hoogte zijn gesteld, zijn het in alle delen eens met de kerkenraad.
Op 6 april 1740 heeft de predikant met ouderling Willem Wijnen en diaken Peter Jacobsen de gecensureerde herbergiers Evert Martensen en Lubbert Willemsen bezocht. Opnieuw hebben ze de herbergiers ‘het onbetamelijke van het gelag zetten (= gelegenheid geven tot drinkpartijen en kroeghouden) en het fioolspelen op de dag des Heeren onder het oog gebracht en vermaant om van hetzelve afstant te doen, beloovende zoo zij daar over leetwezen en berouw beleeden te hebben voor den Kerkenraadt, dat wij hen wederom tot het gebruik des Heilig Avondmaals zouden toelaten‘. Daarop heeft Evert Martensen beloofd om de gemelde ergernissen na te laten en belijdenis te doen voor de kerkenraad. Lubbert Willemsen zegt het niet weer te zullen doen. Hij wenst echter geen belijdenis voor de kerkenraad te doen. Hij blijft bij zijn verzoek om een briefje zodat hij in een andere gemeente aan het Heilig Avondmaal kan deelnemen. Dit wordt hem geweigerd.
In december komt opnieuw Lubbert Willemsen ter sprake. Tijdens de kermis die in het dorp op zondag wordt gehouden, heeft de herbergier opnieuw het vioolspelen in zijn huis toegelaten. Nadat hij op 5 juni 1742 weer vermaand is, lezen we dat hij op 7 augustus voor de kerkenraad verschijnt. Hij doet belijdenis vanwege de gegeven ergernis. Hij belooft dat hij voortaan geen vioolspel in zijn huis zal toelaten. Daarop is hij wederom tot het gebruik van des Heeren Avondmaal toegelaten. In maart 1741 is, zo staat in de notulen, het Plakaat tegen de ontheiliging van des Heeren dag opnieuw aan de gemeente voorgelezen.
(Uit de Historie #67) Wat er in 1739 precies met de toren van de kerk gebeurd is, is niet geheel duidelijk. Is de toren door bliksem getroffen? Zeker is dat er heel wat aan gerepareerd moet worden.
Daarvoor wordt er in het ambt gecollecteerd voor de ‘kerk van Garderen tot opbouw van desselfs Toren, volgens lijst daarvan zijnde‘. De collecte wordt huis aan huis gehouden op 22, 23 en 24 juni 1739. De opbrengst is het prachtige bedrag van 242 gulden en 16 stuivers. Vooral als men rekent dat de diakoniecollecten in die tijd jaarlijks tussen de 150 en 200 gulden opbrengen.
Uit de Resoluties van de Ampts Jonkers blijkt dat in 1741 vernieuwingen aan de toren hebben plaatsgevonden. De kerkmeester Hendrik Gerritsen is er voor naar Amsterdam geweest om de nodige materialen te halen. Voor reiskosten en vertering ontvangt hij vijf gulden. De verdere kosten mag hij in rekening brengen bij de Jonkers.
De meester van de school, Claes Albertsen, die tevens ‘onderscholt’ is, krijgt voor het helpen lossen een gulden en tien stuivers. De uitgaven van de kerkmeester laten nog duidelijker zien dat er veel aan de toren is gedaan.
- Op 7 september 1739 wordt aan ‘leijen tot den Tooren’ volgens kwitantie 196 gulden, 18 stuivers en 8 penningen betaald.
- Om die leien hier te krijgen ontvangt Jan Peter de Vries 13 gulden ‘aan schipvragt en bootschuiven’.
- De arbeiders die de stenen van de toren schoongemaakt hebben krijgen 10 gulden en 10 stuivers.
- De smid Cornelis Dames ontvangt voor het kruis op de toren en voor spijkers 30 gulden, 15 stuivers en 8 penningen.
- In januari 1740 ontvangt Hendrik Verhoeff voor planken en ander houtwerk en spijkers voor de toren 162 gulden. Aan Jan Apeldoorn wordt voor kalk, lood spijkers enzovoort 74 gulden gegeven en enige tijd later nog eens 31 gulden voor leien.
- Voor schipvragt van de 1300 leien geeft men 2 gulden uit. Jan Aalten en Cornelis Aalten hebben ieder 15 stuiver voor de vragt gekregen.
- Voor het werk aan de toren is ook bier nodig dat Jan van ’t Zol levert voor 23 gulden.
- Engelbert Koster zorgt ervoor dat de leien op de toren gedekt worden voor 102 gulden. Het arbeidsloon van Hendrik de Metzelaar bedraagt 19 gulden en 12 stuivers. Voor het verven en glasemaken ontvangt Aart Koster 5 gulden.
- Tijmen Harms verdient 171 gulden en 11 stuivers aan arbeidsloon.
- Voor ’teergelt’ (= geld voor eten en drinken) aan de 52 geboden karren en wagens tot de materialen van den Tooren, ieder 2 stuivers’ maakt 5 gulden en 4 stuivers.
- Tenslotte krijgt de kerkmeester voor de geleverde spits van de toren, voor balken en hout tot ‘spreijbanden, als nog tot de Es’ (het is me niet duidelijk wat hier bedoeld wordt) en het radt van de klok 50 gulden en 1 stuiver.
(Uit de Historie #68) Op 27 november 1739 wordt aan de het echtpaar Gangelof Garritsen en Heyltien Claas Egteluiden (beiden zijn lidmaat) uit naam van de kerkenraad de Tafel des Heeren ontzegd, van ‘wegen het ergerlijk leven en verlaten van malkanderen’. Men heeft getracht hen met elkaar te verzoenen zodat ze weer bij elkaar zouden gaan wonen. Alle moeite is echter vruchteloos. Gelukkig melden de notulen van 6 april 1740 dat Gangelof en Heyltien zich met elkaar verzoend hebben.
In 1741 mag ds. Van der Souw, op 5 februari, in Voorthuizen ds. Remko a Grafstede als predikant bevestigen. Op 14 juli 1741 overlijdt ds. Wilhelmus de Bruyn te Kootwijk. Twee dagen later op 16 juli ‘heeft ds. Wilhelmus van der Souw ’s Mans nagedachtenis geviert met een preek over 1 Petrus 1 : 24,25: “Want alle vleesch is als gras, ende alle heerlijkheit des menschen, is als een bloeme des gras.” Als op 4 november 1742 ds. Franciscus van Essen in het kerkje te Kootwijk bevestigd wordt, neemt ds. Van der Souw deel aan de oplegging der handen
In juni 1742 is besloten: ‘dat men quarto bijbels voor de Leden des Edelen Kerkenraad koopen zoude, zullende ijder lit daar toe sin gelt voor eene bijbel opschieten het welk hem, van den geene die hem in de bedieninge volgen zal, zal wedergegeven worden, mits dat hij eene halven gulden laat vallen, het welk vervolgens zal in bruik blijven tot die tijt toe, dat dezelve geheel zullen betaalt wezen’. De Bijbels kosten 6 gulden en 10 stuivers.
Drie nieuwe leden voor de kerkenraad worden op 28 april 1743 gekozen. Ze worden 3 juni in het ambt bevestigd. Zoals afgesproken, nemen ze de gekochte bijbels over. De nieuwe leden betalen daarvoor aan de afgaande zes gulden. De afgaande laten dus ieder een halve gulden vallen voor het genoten gebruik.
De kerkmeester betaalt in 1744 aan Jan Moojen voor ’twee karken boecken ingebonden’ 16 gulden. Twee jaar later op 1 augustus van het jaar 1746 wordt ‘aen Jan Carel Luchtigh voor een biebel in de kark te Garderen, volgens quitansie, 10 gulden betaeld’.
De kerkmeester heeft in 1741, tevens op verzoek van ds. Van der Souw, bij de Jonkers ‘gedemonstreert dat verscheijde leckasien in het dack van de Pastorije huijs aldaer behoorden dight gemaekt en gerepareert te worden, als meede dat de Regenback diende gerepareert te worden‘. De Jonkers hebben ‘den voornoemde kerckmeester van Garder gelast en geauthoriseert om de nodige leckasie aen het dack in minsten costen te laeten maecken‘. Ze hebben ‘in het laeste gedaene versoek omtrent het repareeren van den Regenback by provisie gedufficulteert (= tegenwerping gemaakt)’. Zo voordelig mogelijk is het lekkende dak gerepareerd; voor de regenbak moet men zelf maar een oplossing zoeken.
Bij de pastorie hoort ook een ‘somerhuisjen’ zo blijkt uit de rekeningen. Juli 1743 wordt 1 gulden en 16 stuivers betaalt ‘voor eenige meisjes die de Kerk ende predikstoel geschrobt en klaer gemaakt hebben ende het kooper geschuert hebben, aen koffij en thee‘. Op 24 april 1746 betaalt ‘Hendrik Garritsz, de karkmeester voor Engelse Steen om het koper te schueren in de kark als nogh aen seep en olij 1 gulden en 7 stuivers’.
In 1748 wordt aan Geurtten Camp voor het opbrengen van de vlag op den toren 4 gulden gegeven. Waarschijnlijk is de vlag uitgestoken in verband met de geboorte van Willem, de latere stadhouder Willem V. Pas veel later bij de geboorte van de latere koning Willem 1 in 1772 lezen we dat ds. Van der Souw ook in 1748 er een gedachtenispreek over heeft gehouden.
(Uit de Historie #69) Uit de notulen van de kerkenraad op 28 April 1743 blijkt dat de Jonkers zonder ‘kennis en toestemming van de Predikant of Kerkenraadt’ als plaatsvervangend koster en schoolmeester benoemd hebben Teunis Claassen. Eigenlijk hetzelfde geval als in het jaar 1693. Op de vergadering van de classis vraagt men hoe men zich als kerkenraad nu moet gedragen. De classis is blij met de ‘waakzaamheid’ van de kerkenraad, maar oordeelt dat men genoodzaakt is hier in te berusten. Tot zijn overlijden in 1782 zal Teunis Claasen Kerckhoff koster en schoolmeester blijven.
Hierover lezen we in de Resoluties van de Ampts Jonkers in 1742 dat de oude schoolmeester Claes Aelbertsen Kerckhoff aan de Jonkers te kennen heeft gegeven dat hij ‘nu den tijt van ruijm vijfftigh jaer het custer en schoolmeester ampt buijten reproche (= berisping) bekleedt hebbende, wegens sijne gedurige swackheijt en ouderdom voortaen buijten staet is buijten absentie (= afwezigheid) van sijn oudsten soon Teunis Claessen Kerckhoff het selve na behoren waer te neemen, versoeckende vervolgens dat HHWG (= Haar Hoog Weledel Gestrengen) hem sijn gemelte soon tot adjunct gelieven toe te voegen, en dat ten dien eijnde aan hem acte van survivance (opvolging) mocht worden verleent. Waarop gedelibereert (= beraadslaagd) zijnde, hebben HHWG naer genoegsaeme voorkennisse van desselfs vereischte bequaamheijt, en in volkomen vertrouwen op sijn goede en stightelijcke conditie voor dese reijs en sonder consequentie tot adjunct coster en schoolmeester van Garderen, en in cas van survivance aan sijn vader in desselfs plaetse genomineert en aangestelt, gelijk HHWG nomineeren kragt deses aanstellen en nomineren mits deesen de persoon van Teunis Claessen op soodaene tractementen en emolumenten (= baten) als sijn vader ter eeniger tijt met de doode sal komen te ontruijmen, en van outs gestaen hebben, en waerop gemelte Teunis Claessen bij handtastinge (= plechtige belofte) aan den Heer van Schaffelaer, als presiderende Amptsjoncker in plaets van Ede belooft heeft sijn custerampt en schooldienst behoorlijk waer te neemen en sigh in alles te gedraegen als een Eerlijk Custer en Schoolmeester schuldigh is, gelijk des wegens de censure van de Heeren Jonckeren, classis en predicant onderwerpende.
Luijdene desselfs acte als volgt: De Hooch WelGeboren Gestrenge Heeren Jonckeren des Ampts Barnevelt, geïnformeerd sijnde, dat Claes Aelbertsen Kerckhoft, custer en schoolmeester tot Garderen naer een getrouwe Dienst van omtrent vijfftigh jaeren om sijne gedurige indispositie (lichte ongesteldheid) en hoogen jaeren in geen staet meer is buijten assistentie van sijn oudste soon Teunis Claessen Kerckhoff, die bedieninge naer behoren waer te neemen, hebben naer genoeghsaeme voorkennisse van desselffs verijste bequaamheijt, en in volcomen vertrouwen op sijne goede en stightelijcke conduite (= gedrag) voor deese reijs en sonder consequentie tot adjunct coster en schoolmr van Garderen en in cas van survivance (= in geval van opvolging) aan sijn vader in desselfs plaetse genomineert en aangestelt, gelijk Haer HWGeb. kragt deses aanstellen en nomineeren mits deesen de persoon van Teunis Claesen Kerckhoff op soodaene Tractementen en Emolumenten als daerop van outs gestaen hebben, en sijn vader ’t eeniger tijt met de doodt sal ontruijmen, versoekende de Eerwaarde Classis en gelasten de respectieve ingesetenen des Carspels Garderen gemelte Teunis Claesen Kerckhoff in voorgseide qualiteit te erkennen. Actum Barnevelt den 1 Aug. 1742. Was getekend H.J. van Essen en C.J. van Zuijlen van Nievelt.
(Uit de Historie #70) In het jaar 1743 lezen we in de notulen over verschillende zaken waarover personen in de gemeente vermaand worden.
Op den 3 juli 1743 ‘is bevonden dat zeker Lidtmaat rusie gehadt hebbende met een Paaps mensch; waar op besloten is, gemelde lidmaat van wegen gegeven ergernisse althans voor eene reijs het Avondmaal des Heeren te ontzeggen, en daarbij ernstig hem te vermanen, zig in het vervolg voor diergelijke ergernisse naukeurig te wagten. Hetwelk zal in het werk gestelt worden, zoo dra gemelde Lidtmaat (die van wegen zijn beroep thans van huis was) weder zal gekomen zijn. Gelijk op zijn tijt geschiet is.’
In september 1743 is door de Kerkenraad ‘bevonden dat eenige Leedematen onder elkanderen rusie gehadt hadden en waer op beslooten is dat de Predikant met een ouderling na dezelve zoude gaen, om hen vanwege gegeven ergernisse voor een reijs althans van de Tafel des Heeren te onthouden, tot dat dezelve zig met hunne partije zouden bevredigt hebben, waer toe men dezelve en manen zoude gelijk geschiet is, dog bij alle niet van het zelfde gewenscht succes’.
Den 5 Meij 1744 nadat in de vergadering twee ouderlingen en een diaken zijn gekozen komt er een moeilijk onderwerp ter sprake. We nemen het over zoals het in het notulenboek staat: ‘Ook is thoen berigt dat zekere Lidmaet zoude toelaten hebben ja verzogt dat zekere Vrouwpersoon onder een andere gemeente woonagtig, de geest van haar afgestorven man, die zoo men zeijde in haar huis ging spooken, verdreeven heeft.
Welk stuk in deliberatie (= overweging) genomen zijnde beslooten is, dat de Predikant dit stuk zoude onderzoeken, en waarheijt bevindende, de predikant geassisteerd met een ouderling gemelde lidtmaat de tafel des Heeren ontzeggen zoude, tot dat zij van deze hunne sonde leetwezen betoont hadde. Gelijk geschiet is.’
Na het overlijden van zijn vrouw Gijsbartha van der Goodt in 1739 blijft ds. Van der Souw zeven jaar weduwenaar. In 1746 treedt hij opnieuw in het huwelijk. In het eerste trouwboek van Garderen lezen we op bladzijde 47:
8 april 1746 en 26 april 1746: Den 8 April zijn hier op attestatie van Wageningen ingeschreven Wilhelmus van der Souw weduwenaar en bedienaar des Goddelijke Woorts alhier en Anna van Schuilenborgh JD (jonge dochter) van Wageningen, en alhier ingezegent den 26 April door mijne Waarde Broeder Henricus van der Souw V.D.M. te Soest.
Een jaar later is er grote vreugde in de pastorie: er wordt een dochtertje geboren. Zij wordt op 9 april 1747 in de kerk gedoopt door haar vader. Ze ontvangt de naam Sara Woutera. Als doopgetuige is Anna van der Souw aanwezig, waarschijnlijk de oma van de kleine Sara.
(Uit de Historie #71) In 1745 worden er opnieuw verzoeken gedaan bij de Heren Ampts Jonkers door de Garderense predikant. Allereerst verzoekt hij om enig onderhoud aan de pastorie. Hij deelt de Heren mee dat ‘de goten verrodt en seer aanstucken zijn, soodat deselve niet weder konde worde gerepareert, en daer door groote leckasien veroorsaeckten. Alsmeede ook dat er eenige solders, raemen en vensters aan het Pastorijehuijs noodtsaackelijk diende geverft te worden’.
De Jonkers verzoeken daarop de kerkmeester om er voor te zorgen dat er twee nieuwe goten geplaatst worden die in de regenbak uitkomen. De ramen en vensters zullen ‘van buijten op de meeste menage (= voordelige manier) geverft worden’.
Dominee verzoekt ten tweede dat de Heren ‘van die goetheijt geliefden te wesen om een Schoolmeester in plaets van de Bijschool in het Garderbroeck aan te stellen, om dat de jonge jeugt, soo in het Garderbroeck, Essen, en Strouw, door de verafgelegentheijd geen genoegsaeme occasie (= gelegenheid) hadden, om behoorlijck onderwesen te worden.’ Blijkbaar was er in het Garderbroek al een bijschool. Wat we ons daar precies bij voor moeten stellen is niet helemaal duidelijk, ook niet waar die zich bevond. Dominee zou er graag een gewone school zien, ten bate van de jeugd. De Jonkers zijn het daar helemaal niet mee eens en geven hiervoor geen toestemming.
Tenslotte verzoekt dominee of de Jonkers meer huur willen geven voor het kostershuis. Het dak is ‘seer reddeloos en diende noodtsakelijk opgedeckt te worden.’ De Jonkers besluiten om niet meer huur dan de jaarlijkse 20 gulden te betalen. Ze zullen echter de diakonie tegemoet komen: ‘maar om de Diaconie van Garderen wegens de oncosten van het decken vant voornoemde huijs wat te gemoedt te komen, hebben goetgevonden, dat de gemelte Diaconie het selve behoorlijk sal laten opdecken, en dat al het geene, het selve meerder dan een jaar huur ad 20 gls sal komen te costen, hetselve door het Ampt pro hoc vice en sonder consequentie sal worden gedragen en sal den ontfanger der Amptslasten Jan Carel Lughtigh niet eerder de Huur en gemelte gelt betalen, voor en al eer van hem is vertoont, dat het selve behoorlijk is opgedekt’.
Ook de kerkmeester doet zijn opwachting bij de Heren Jonkers. ‘Hendrick Gerritsen kerckmeester tot Garderen gedemonstreert (= aangetoond) hebbende, dat eenige beucken bomen staende om den Boomgaert van den pastorije, als mede ook twee Essenboomtjens, en eenige Eijcken en beucken struijcken om het lant van Aalt Hendriksens Poel den deese winter, diende vercoft (= verkocht) te worden. Soo hebben ze tot het doen van gemelte vercopinge voornoemde kerckmeester geauthoriseert (= toegestaan), om sulx op sijn behoorlijcken te doen, en het provenu (= opbrengst) van dien ten profijt van gemelte kerk te verantwoorden’.
(Uit de Historie #72) In de ‘Boekzaal’ van december 1746 lezen dat ‘te Hien en Dodowierd op 19 december des avonts omtrent vijf uren, in het vyftigste jaar zijnes ouderdoms, na een langdurige zwakheit overleden is Ds. Henricus Noordbeek, zyne Eerwaarde is nooit gehuwt geweest’.
In de aflevering van juni 1747 lezen we: ‘Hien en Dodowierd: De Kerkenraadt dezer Gemeente heeft den 28 May deze Nominatie gemaakt namelijk: Ds. Wilhelmus van der Souw en 2 anderen. Uit welke Nominatie den 19 dezer (juni) door de Ledematen der Gemeente is beroepen Ds. Wilhelmus van der Souw’.
De volgende dag, 20 juni 1747, krijgen de leden van de Garderense kerkenraad bericht dat hun leraar een beroep heeft naar Hien en Dodeweert. Dominee zal dit beroep, in ‘des Heeren Vreese, 14 dagen in overweging nemen’. Op 9 juli wordt in de notulen geschreven:
‘De kerkenraad is bekent gemaakt dat hun Leeraar van de Heere overreedt zijnde, die roepende stemme voorgenomen hadde optevolgen, het welke zij niet zonder droefheijt hebben aangehoort, ook is de dag van de Losmakinge zijnde den 1 Augustus, den Edele Kerkenraadt bekent gemaakt’.
En zo geschiedt. Op de buitengewone vergadering van de classis in de kerk te Garderen op 1 augustus is de Leeraar door Ds. Remko a Grafstede V.D.M. te Voorthuizen, als gevolmachtigde van den Edele Kerkenraad van Hien en Dodoweert, zoo van den Edele Kerkenraadt alhier, als van de Classis van de Nederveluwe losgemaakt. Ds. a Grafstede spreekt de hartelijke wens uit dat ‘de algenoegsame God veel schijnsel geve op zijn Evangeliedienst, en tot de gemeijnte met de vollen zegen des Evangeliums mag opkomen. Als ook van de gemeijnte van Hien en Dodoweert met soveel liefde en genegentheijd worde ontfangen, als hij tot Garderen genoten heeft.’
De laatste keer dat ds. Van der Souw in het actaboek schrijft is over zijn afscheid op 13 augustus. Hij schrijft dan: ‘Den 13 Aug: heden heeft de Leeraar, hebbende 11 1/4 jaaren alhier gearbeijt plegtig van deze gemeinte, zijn afscheijdt genomen met de woorden van Paulus Hebreeen 13 : 20 en 21 ‘De Godt nu des Vreedes enz. Ook heeft de Edele Kerkenraadt hare gewezen Leeraar een behoorlijke getuigeschrift medegegeven, en hem niet zonder beroeringe VAARWEL gezegt. De Heere blijve bij deze gemeinte tot in lange dagen’.
In de Boekzaal van juli 1747 lezen we dat Garderen door het vertrek van haar predikant vakant zal worden. ‘De Proponenten worden verzogt hier ten eersten hunne gaven te laten horen, dewyl de E.Kerkenraadt ten spoedigsten tot een beroep zal treden, opdat voor de aankomende Winter de Gemeente met een Predikant mag voorzien zijn’.
Op 8 augustus 1747 wordt aan Anna van Schuilenborgh, huisvrouw van ds. W.v.d.Souw, die de 26 april hier van Wageningen als lidmaat was overgekomen, attestatie gegeven naar Hien en Dodeweert. Zondag 20 augustus 1747 wordt ds. Wilhelmus van der Souw te Hien en Dodewaard bevestigd door zijn broer ds. Henricus van der Souw, predikant te Naarden. De bevestiger preekt uit Nehemia 2 : 20 “God van de hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen”. De bevestigde preekte die middag uit 2 Korinthe 5:20: ‘Soo zijn wy dan gesanten van Christi wege, alsof Godt door ons bade: wy bidden van Christi wege, laet u met Godt versoenen’.
(Uit de Historie #73) Bijna zeven jaar zal ds. Van der Souw de gemeente van Hien en Dodewaard dienen. Over die periode is me maar weinig bekend. Dominee schijnt belangstelling te hebben voor oude dingen, dat weet ook Hendrik Cannegieter. In de toren van Dodewaard is, aan de rivierzijde, een zonnewijzer bevestigd en daarboven een Romeinse grafsteen van Marcus Trajanius Gumattius, Gaisio’s zoon. Als oudgediende der Afrikanen, werd voor hem een grafsteen opgericht. Deze steen moet later in de toren van de kerk zijn aangebracht.
Cannegieter wil die steen zelf graag onderzoeken, maar ziet hiervan af omdat de afstand groot en de wegen slecht zijn door de dagelijkse regenbuien. Om toch informatie te verwerven vraagt hij ds. Van der Souw ter plekke die informatie te verzamelen en die steen na te tekenen. Ds. Van der Souw laat zich daarom met een windas (een soort takel) ophijsen aan de buitenkant van de toren en doet wat van hem verlangd wordt.
In het proefschrift van Cannegieter staat de brief van ds. Van der Souw en zijn tekening afgedrukt. In de bibliotheek der Rijksuniversiteit in Utrecht is een exemplaar van ‘Mutata Romanorum Nominum’ te vinden (helaas helemaal in het latijn). De steen zelf is nu sinds 1863, in het museum voor Oudheden in Leiden. In de toren is een duplicaat geplaatst.
In oktober 1753 neemt Ds. Van der Souw een beroep aan naar Amstelveen. Op 5 mei 1754 neemt hij afscheid met Jeremia 49:11a: ‘Laat uwe wezen agter en Ik zal ze in ’t leven behouden’. Hij wordt op 19 mei in Amstelveen bevestigd door ds. Johannes Kalkoen, (zijn voorganger in Garderen en nu predikant te Amsterdam). ’s Middags doet hij intrede met Jesaja 55 : 5.
In 1756 wordt hij te Bodegraven beroepen maar ‘door lust en liefde van deze Gemeente tot des Heren woord en zijn Persoon, zig meer gedrongen gevonden om bij zijne Gemeente die hem dierbaar was geworden te blijven, dan tot die van Bodegraven over te gaan, zodat hij voor die beroepinge heeft bedankt, en zig op den 21 Maart wederom opnieuws aan zijne Gemeenten met overvloedige toewensingen verbonden heeft …’.
In de Boekzaal lezen we: ‘Op 11 mei 1761 heeft Ds. Wilhelmus van der Souw, V.D.M. te Amstelveen, ter gelegentheid van zyn vyf-en-twintig Jaarige Dienst in Gods Huis onder de Gemeinte van Garderen, Hien en Dodowiert, als ook nu onder die van Amstelveen, tot Dankerkentenisse van des Heeren veelvuldige Weldadigheid, eene Leerreede gedaan over Ps 116: 12, 13 “Wat zal ik den Heere vergelden (voor) alle zyne weldaden aan my (bewezen) ik zal den Beker, enz. De Voorafspraak 1 Sam 7:12; Inleidinge 2 Chronieken 32: 24-26 vergelijk 2 Koningen 20 (over Eben Haezer en de ziekte en genezing van Hizkia). Vooraf wierd gezongen Psalm 40 vs 1-5 en na deeze Dankpredikatie Ps. 71 de tweede Pauze geheel’.
De Boekzaal vermeldt dat ds. Van der Souw op 5 januari 1766 te Amstelveen ‘het nieuw opgeregte Diaconie Huis alhier ingezegent heeft voor een talrijke Schaare, met de woorden uit Psalm 146: 9a. De Vooraffspraak was uit 2 Chronieken 12: 12b. Inleiding Psalm 120:5 en Psalm 27:10a, vooraf wierd geleezen 2 Chronieken 6 en Psalm 132 en deeze Psalm is voorgezongen en de inwijdinge beslooten met het nagezang uit den Text-Psalm 146 vs 5,6 en 7. Welke Predikatie mogelijk het Licht zal zien. Ende den volgende dag heeft onze Leeraar tot een nabetragtinge gepredikt uit Jacobus 1:27.’
Ter gelegenheid van de inwijding van dit diaconiehuis is een lied gemaakt door Joan van der Souw. (Is dat een zoon van de predikant?). Volgende keer hopen we het te laten volgen.
(Uit de Historie #74) Zang ter Gelegentheid dat het DIACONIE ARMENHUYS. Te Amstelveen ingewyd wierd, den 5. van Louwmaand Ao. 1766. om dien dag in ’t huis gezongen te worden. Zangwyz’ Psalm 24.
De lieve Liefde spant de kroon,
De lieve Liefde vind heur loon,
Hier, en na bij Hemelingen;
Geloof en Hope blyven staan,
Als zy haer zien ten Hemel gaan,
Den God der lieve Liefde omringen.
Die Liefde heeft dit Huys gebouwd;
Die Liefde geeft hier onderhoud,
O! arme Gryzen, voor uw leeven;
Die Liefde is hier uw moeders borst,
O! Weesken, als gy schreyt van dorst!
Schrey niet, ze word U mild gegeeven.
Hier zult ge beide in smarte en Pijn,
Gekoestert, vinden medicijn,
Medogende Samaritaanen,
Met wyn en oly steeds gereed,
Te heelen al uw harten leed,
Ter stilling van Uw vreeze en traanen.
Hier zal me U wyzen ’t regte Pad,
O! Ouden na Uw Goëls stad;
Maak U ten nutte Uw Korte dagen,
Op dat men als de Dood u velt,
En ’t lyf ter Rustplaats word bestelt,
Uw Ziel in Abrams schoot zie dragen.
En gy, o! Kindren, leer met vlyt;
Voor al, dat gy gehoorzaam zyt,
Die U verpleegen, voeden, leeren;
Groey op in wysheid eer en deugd,
Om dus te zyn de roem en vreugd,
Die te Amstelveen dit Huis regeeren.
Kom loov’ met ons Gods goedigheid:
Die u deez woning heeft bereid,
Is uwen Steun is uwen Rader;
De lof en prys en heerlykheid,
Hallelujah! in Eeuwigheid,
Der Weeuwen Man der Weezen Vader.
Die lieve Liefde spant de Kroon;
Die lieve Liefde vind heur loon,
Hier, en hier na by Hemelingen;
Geloof en Hope blyven staan,
Als zy haar zien ten Hemel gaan,
Om eeuwig ’t Liefde Lied te zingen.
Joan van der Souw.
(Uit de Historie #75) In 1772 wordt er een prins geboren uit het huwelijk van stadhouder Willem V en de Pruisische prinses Wilhelmina, prins Willem Frederik (1772-1843).
In de Boekzaal lezen we: ‘Ds. Van der Souw heeft zijn Gemeente opgewekt tot blijde dankerkentenis aan de Heere over de langgewenschte geboorte van de mannelijken Zoon onzes dierbaaren Erf Stadhouders Willem de Vijfde Prince van Oranje en Nassau &c &c &c nemende tot zijn Text Psalm 21 : 2,3. ‘Och Heere de Koning is verblijd over Uwe sterkte’. Gebruikende tot zijn Vooraffspraak Jes.lX : 5 “Want een Kind is ons gebooren.” Hebbende zijn Eerwaarde voor 24 jaaren, tot dat zelve einde over dezes zo heuchelijke geboorte verhandelt: Psalm XLV : 17 ‘In plaats van uwe Vader zullen uwe Zoonen zijn enz’. wanneer juist het eerste deel van den 21 Psalm in order wierdt voorgezongen, onder welken Lofzang de God Israels woonde..’ Het geboren prinsje is de latere Koning Willem I. Ja we zagen reeds dat 24 jaar eerder, in 1748, in Garderen de vlag uitgestoken werd op de toren, omdat er een prinsje geboren werd.
Enkele preken van ds. Van der Souw zijn tijdens zijn periode in Amstelveen in druk verschenen. Tot nu toe is het me niet gelukt er een van te pakken te krijgen. In de Boekzaal vinden we wel enkele aankondigingen.
• In 1778 is een leerrede over Zacharia 8:23 verschenen. Deze leerrede heeft ds. Van der Souw uitgesproken in de Gereformeerde Gemeente te Mydregt op 7 september 1777. Dit gebeurde ter gelegenheid van de bevestiging en inzegening van Christiaan Salomo Duytsch, eertijds Joods Rabby. Deze Duytsch is in Hongarije geboren en opgegroeid in het Joodse geloof; wordt gewonnen voor het geloof in Christus. Hij is later bekend geworden door zijn boek: ‘De wonderlijke leidingen Gods’. Het boekje met de leerrede van ds. Van der Souw wordt voor 8 stuivers verkocht. (Wat zou ik het graag hebben en er wel wat meer voor willen betalen! v.d.V.). In het Reformatorisch Dagblad van 22 juli 1999 stond een artikel over Mijdrecht en ds. Salomon Duytsch.
• Waarschijnlijk is de herdenkingspreek ter gelegenheid van zijn ‘vyf-en-twintig jaarig verblyf onder de Banne (= rechtsgebied) van Nieuwer Amstel, (bevattende verscheide Gehugten, welke ieder een kleine, en te samen een groote Stad uitmaken) aan zyn Gemeente erinnert, voor een groote schaare ook van de rondom liggende Gemeentens toegevloeit: nemende tot zyn Text Mattheus XI: 20 Doe begon hy de Steden, in welke zyne kragten meest geschiedt waren, te verwyten, enz. vs. 25, 26. In die zelve tyd antwoordt Jesus, ende zeide, ik danke uw Vader …
‘Mogelyk (aldus de Boekzaal) ziet deze Predikatie het licht, tot een nuttige gedagtenisse, ook voor zyn twee voorige lieve Gemeentens, zo tot opwekkinge van de nog onbekeerden, als tot verwakkering van de kinderen Sions: by aldien de Heere de gedagten bevestigd, en leven en lust verlengt’.
Als iemand een van de door hem uitgegeven preken in het bezit heeft dan zou ik ze heel graag in willen zien.
(Uit de Historie #76) In oktober 1781 vraagt ds. Van der Souw wegens ouderdom en zwakheid emeritaat aan. De Edele Groot Moegende Staten van Holland en West Friesland verlenen hem dat met ere en behoud van een toelage. De laatste zondag van oktober, de 28 ste, neemt hij afscheid van zijn openbare dienstwerk. Hij preekt dan over Openbaringen 3 : 22 “Wie ooren heeft die hoore wat de Geest tot den Gemeinte zegt.”
Zes jaar later lezen we in de Boekzaal van september 1787 op bladzijde 346: ‘Amstelveen: Den 2 September 1787. Heden morgen heeft onze geliefde Leeraar A.J. Perizonius, aan ons in zyne Voorafrede kennis gegeven van het overlyden van den Wel Eerwaarde Heer Wilhelmus van der Souw, zedert Anno 1781 Emeritus Predikant dezer Gemeente, na langduurige verzwakking van lichaamskrachten en zielsvermogens, op den 29 Augustus jongstleden te Utrecht, in den ouderdom van ruim 76 jaaren, zacht en zalig in den Heere ontslapen. Den yver met welke zyn Wel Eerwaarde zyne uitmuntende talenten ter uitbreiding van het Ryk van Sions Koning heeft uitgezet, is aan veelen bekend, en tot zegen geweest in de Gemeentens in welke zyn Wel Eerwaarde den tyd van meer dan 45 Jaaren heeft gearbeid, te Garderen en te Hien en Doodeweert is daar van nog gedachtenis overgebleven, en by deze Gemeente zyn nog duurzaame bewyzen van de getrouwheid, met welke zyn Wel Eerwaarde hier zedert Anno 1754 tot heil der zielen en ter verzorging der Armen, ook by den opbouw van ons Diaconie Huys is werkzaam geweest. Zyn Wel Eerwaarde was te Deventer geboren, uit een Geslachte, ’t welk aan Gods Kerke in dit Land verscheidene Leeraaren heeft opgeleverd. – Meerder bericht wachte den Leezer niet, weegens een Man die van alle uitgebreidheid in dezen een vyand was. – God geeve dat onze waardige Evangeliedienaar, onze door het Oorlogslot zeer geteisterde Gemeente, nog lange troosten en weiden mag.’
Ja, door oorlogslot geteisterd. Het is 1787 de Stadhouder is door de Patriotten in Holland praktisch uitgeschakeld. In plaats van in Den Haag, verblijft Prins Willem V op het Valkhof in Nijmegen. Het is het jaar waarin de echtgenote van de Prins, Prinses Wilhelmina, bij Goejanverwellesluis wordt tegengehouden door vrijkorpsen van de Patriotten, met goedkeuring van de Staten van Holland. De broer van Wilhelmina, de koning van Pruisen, stuurt dan een groot leger. Veel Patriotten vluchten hals over kop het land uit naar Frankrijk.
H.E.v.d.V.