Hermannus Proper

(Uit de Historie #45) Op 29 april 1709 komt de kerkenraad bijeen. Voorzitter is de naburige predikant ds. Wilhelmius ab Hooghlandt van Kootwijk. Aanwezig is eveneens de predikant van Vaasssen: ds. Samuel ab Hooghlandt. Op de nominatie van te beroepen personen worden de volgende personen geplaatst: Johannes van Wessel, legerpredikant; Philippus van Wentholt; Gerardus Eibergen, legerpredikant; Hermannus Proper, legerpredikant. De kerkenraad bestaat dan uit zes ouderlingen en drie diakenen, mede aanwezig zijn twee oud-ouderlingen.

Op 29 mei 1709 zijn op verzoek van de oude en nieuwe kerkenraad twee afgevaardigden van de classis (ds. E. Palthen van Elspeet en ds. H. Altius van Barneveld) en twee naburige predikanten (ds. W. ab Hooghlandt van Cootwijk en ds. Ch. ab Elsen van Putten) bijeengekomen. Doel is ‘de beroeping van een nieuwe leraar in plaats van ds. Samuel ab Hogeland, welke in den Heere ontslapen is.’
‘Na uitstortinge van vurige gebeden tot den Heere des ooghsts is met de meeste stemmen verkoren ds. Hermannus Proper, gewezen Leger-Predikant’. De brief met de aankondiging van zijn beroep staat in copie in het Acta boek en is van dezelfde inhoud als die bij het beroep van ds. Hooghlandt in 1670. De brief zal hem wel zo spoedig mogelijk overhandigd zijn. Driemaal wordt de beroepen kandidaat de gemeente voorgesteld.

Op 17 juni 1709 vindt de bevestiging plaats van ds. Proper. De bevestiging vindt plaats door ds. Hermannus Altius van Barneveld die bij die gelegenheid preekte uit Hebreen 13: 17: ‘Zijt uw voorgangeren gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uwe zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde, en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig.’ In de namiddag ‘houdt ds. Proper zijn inleiding uit 2 Cor: 4 vers 1 en 2: ‘Daarom, dewijl wij deze bediening hebben, naar de barmhartigheid, die ons geschied is, zo vertragen wij niet; maar hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende in arglistigheid, noch het woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheid onszelven aangenaam makende bij alle gewetens der mensen, in de tegenwoordigheid Gods.’

Het duurt bijna drie maanden voor er weer verslag gedaan wordt van een kerkenraadsvergadering. ‘Den 8 september is den kerkenraad bij malkanderen vergaderd geweest tegen (= voor) ’t gebruik van het hoogwaardig Avondmaal, en is tot onze blijdschap niets onbehoorlijks voorgekomen.’ Dezelfde tekst wordt telkens weer herhaald in de volgende jaren. In de meivergadering, aangevuld met de verkiezing van leden voor de kerkenraad.
In het najaar worden de ‘middelen tot redres van de kerkelijke discipline’ voorgelezen. Op Pinkstermaandag doet de diaken die dat jaar verantwoording heeft, verslag van zijn rekening. Dit wordt gedaan met ‘open deuren’, ieder kan en mag aanhoren ‘hoeveel er in den armen buidel ontvangen is; hoeveel er daartegen is uitgegeven en wat er overgegeven wordt aan de volgende diaken die de rekening zal bijhouden’. Zo staan er per jaar jarenlang vier vergaderingen in het notulenboek.

(Uit de Historie #46) Wanneer Hermannus Proper geboren is, was me lang niet duidelijk. F.A. van Lieburg vermeldt in zijn lijst dat hij omstreeks 1673 te Harderwijk geboren is. Als hij overlijdt in 1732 is hij 60 jaar, zo staat in de Boekzaal. Elders wordt hij wel genoemd als een zoon (of kleinzoon) van Hermanus Proper (gedoopt in Harderwijk in 1624, predikant te Kesteren 1646 en te Avezaath in 1653, waar hij in 1654 is overleden). Chr. Sepp noemt Zwolle als geboorteplaats en als geboortejaar 1681.
Volgens Sepp is onze Hermannus op 16-jarige leeftijd ingeschreven als student op de universiteit te Leiden op 15 mei 1697. In 1709 wordt hij als kandidaat aangesteld bij het leger. In datzelfde jaar is hij beroepen te Garderen, waar hij den dienst bij de Hervormde gemeente waarnam tot zijn overlijden in 1732. Er waren veel onjuistheden en onduidelijkheden.

Na nog al wat zoeken ben ik in contact gekomen met verre nazaten. Uit die familie is er iemand bezig geweest met familie-genealogie. Zo ben ik er achter gekomen dat de Garderense predikant omstreeks 1673 in Harderwijk in de Hondegatsteeg geboren is. In de Grote kerk te Harderwijk is hij kort daarna gedoopt. Waarschijnlijk als gevolg van de bezetting door het Franse leger zijn de doopboeken van die tijd verloren gegaan. Een juiste geboortedatum is dus niet bekend.
Vader Peter Proper is chirurgijn in Harderwijk. Moeder is Elsjen van Lijn; ze is in Nijmegen geboren. Op donderdag 5 mei 1772 wordt hun huwelijk de de Grote kerk te Harderwijk voltrokken. Zij vestigen zich in de Hondegatsteeg. Een enkele keer wordt vermeld dat dokter Proper medicijnen leverde voor patienten in Garderen. De diakonie betaalde soms de rekening.
De jonge Hermanus, die naar zijn opa is genoemd, wil graag het zelfde werk gaan doen als zijn overleden opa: predikant.
Opa is ook geboren in Harderwijk en met de dochter van de Voorthuizense dominee getrouwd, Hesther Peregrinus. Opa is predikant geweest te Kesteren en Avezaath. Opa Hermanus is in 1654 op 30-jarige leeftijd overleden. Hester Peregrinus gaat kort na het overlijden van haar man met haar twee kinderen terug naar het ouderlijk huis aan de Luttekepoortstraat in Harderwijk. Peter is dan nog maar negen jaar.

De ‘Garderense’ Hermanus studeerde aan de scholen en de Gelderse Hogeschool in zijn geboorteplaats. Op 17-jarige leeftijd, op 10 september 1691 laat hij zich als theologisch student inschrijven. Hij volgt de colleges en legt op gezette tijden zijn examens af.
Toch verminderde na zijn candidaatsexamen de ambitie voor het ambt. Hij laat zich in 1707 opnieuw inschrijven als student aan de Hogeschool in Harderwijk, nu in de medicijnen. Deze studie maakt hij niet af. Na enige tijd legerpredikant te zijn geweest, wordt hij beroepen te Garderen.

(Uit de Historie #47) Het lidmatenboek van de kerk te Garderen, waarvan in het gemeentearchief te Barneveld een copie ligt, vermeldt dat als laatsten die door ds. S. ab Hooghlandt alleen zijn ingeschreven: ‘int nujaer  Evert Jacobsen en zijn huisvrouw Lijsjen Borren, met attestatie uit Ermello.’ Vervolgens geeft de kerkenraad opdracht om in te schrijven Rickjen Jacobs die met attestatie uit Elspeet is gekomen. Erbij staat: ‘door Order van de Kerkeraedt’.

Daarna lezen we:
‘Ledematen door my H. Proper gedurende mijn dienst aangenomen tot des Heren Avondmaal: Hermannus Proper, Predikant en Jannitjen van Elfringhof syn huisvrouw.’  Pas in het najaar worden de volgende personen ingeschreven als belijdende leden. Wanneer men lidmaat gewordenis neemt men daarna ook deel aan het Heilig Avondmaal. In het lidmatenboek van Kootwijk in die tijd lezen we regelmatig de zin: ‘ Nae gedaene belijdenisse heeft op (volgt Pasen, Pinksteren, in het najaar of op het Kerstfeest) de eerste mael met ons gecommuniceert …. ‘. Dan volgen de namen.

In het trouwboek in het gemeentearchief te Barneveld lezen we over zijn huwelijk. Op 23 juni 1709 (een week na zijn bevestiging als predikant) worden ingeschreven: Hermannus Proper J.M., Predikant tot Garderen en Jannetjen Elfringhof J.D. van Harderwijk. Drie keer zal het voorgenomen huwelijk zijn afgekondigd waarna het op zondag 14 juli is bevestigd in de kerk te Garderen. (Dit is voor ons in deze tijd vreemd, maar tot in deze eeuw is het gebruikelijk geweest dat de kerkelijke bevestiging van huwelijken op zondag plaats vonden, enkele dagen na het burgerlijk huwelijk).
Het doopboek vertelt ons dat uit dit huwelijk 4 kinderen zijn geboren. De doopdata zijn: Petrus op 2 februari 1710, Elisabeth op 21 februari 1712, Jan op 4 maart 1714 en Benjamin op 22 december 1715.
Jan (later genoemd Johannes) wordt op 8 maart 1739 te Vorchten bevestigd als predikant. Tot zijn emeritaat in 1763 blijft hij daar en hij overlijdt op 25 oktober 1782.
Jans zoon Hermanus wordt te Vorchten geboren op 3 juli 1755. Hij wordt predikant te Dalen op 26 april 1778; Vollenhove 18 mei 1783; Hien 23 maart 1794; Leiderdorp 8 april 1797; Leiden 3 sept 1797. Gaat met emeritaat op 1 januari 1833 en is overleden op 3 februari 1842

De Garderense predikant is op 18 maart 1732 ’s avonds tussen half tien en tien uur, te Garderen in de pastorie overleden. In de kerk alhier wordt hij begraven. Hij laat een weduwe met twee zoons en een dochter na. Gedurende een jaar en zes weken zal voor hen worden gepreekt: dat wil zeggen dat de weduwe de inkomsten van de predikantsplaats die tijd zal behouden.
In het lidmatenboek staat aangetekend dat de weduwe van ds. Proper en haar dochter Elizabeth Proper op 17 september 1733 met attestatie naar Harderwijk vertrekken. Elizabeth is in 1731 in Garderen tot lidmaat aangenomen. De weduwe vertrekt omstreeks Pinksteren 1739 met haar dochter uit Harderwijk om bij haar zoon in de pastorie van Vorchten te gaan wonen. Daar is zij waarschijnlijk overleden en begraven.
Op 2 juni van dat jaar doet de kerkenraad verslag van de armenrekening, ‘in absentie van den preedekant omdat de plaets hier fakant was’. De meeste kerkenraadsleden zijn aanwezig.

(Uit de Historie #48) Ds. Proper heeft evenals zijn voorgangers zijn maalrecht in ‘Uddel en Uddeler Heegde’ gewonnen. Hij betaalde daarvoor in 1713 een half anker (ongeveer 25 liter) wijn. In de notulen van de Maalschap van Garderen komt zijn naam geregeld voor.

Op een ‘gemeene maaldagh’ in 1715 besluiten de geërfden van het maalschap dat niemand op de zandduinen, daar zand is, enig hout noch struiken zal mogen houwen, noch stobben rooien. Iemand die dat toch doet zal een ‘pond groot’ moeten geven. Het zand zal door de veldgraven worden ‘afgedoeld’. Van de boete zal de helft voor de aanbrenger zijn, de rest gaat in de kas van de malen.

Op een algemene maaldag, de vierde september 1715, zijn de malen bijeen bij Jan Evertsen te Stroe. Jan Evertsen is dan weerd in de Raven te Stroe. Dat is eeuwenlang een van de vergaderplaatsen van de malen. Aan gelag wordt voor 26 gulden en vijf stuivers verteerd. De koster krijgt van het schrijven (de notulen bijhouden) 1 gulden en 10 stuivers. Omdat de veldgraven naar Barneveld zijn geweest, krijgen ze zes gulden. Voor het plaatsen van doelen (= grenspalen) tussen Voorthuizen en het Garderense veld ontvangen twee veldgraven samen drie gulden. Claes Evertsen van ’t Zoll heeft na betaling nog 99 gulden in kas. Als de ondertekenaars van de rekeningen van de malen komen we ook tegen leden van de kerkenraad.

Als de malen en veldgraven in 1716 bij Aalbert Teunissen, weerdt tot Garder, bij malkander geweest zijn worden er twee tonnen bier verteerd, totaal voor dertig gulden. Voor het plaatsen van doelen (= grenspalen) ontvangen de veldgraven 12 gulden. De koster krijgt voor ‘het schrieven en voor de karkespraak’ een daalder. Drie leden van de maalschap zijn naar Arnhem geweest om daar over de ‘sant vreen’ (omheinen van het zand, om de verstuiving tegen te gaan) te spreken. Zij ontvangen daarvoor twee gulden.

Na voorafgaande publicatie, gedaan voor de kerk van Garderen, komen de ‘samentlijke malen’ op 4 september 1731 bijeen bij Willem Wijnen weerd tot Garderen. Besloten wordt:

  1. dat op iedere vergadering een president gekozen zal worden.
  2. Na Sint Jacob (25 juli) mag er geen turf gebaggerd worden. Wordt dit wel gedaan dan zal de boete 25 gulden bedragen, de bagger zal dan in het water geworpen worden. Iedere veertien dagen zal er op gecontroleerd worden.
  3. alleen gerechtigden mogen turf baggeren en verkopen.
  4. Op de maaldag mogen alleen zij stemmen die tenminste een halve morgen land in eigendom bezitten. De leden van de maalschap zullen genoteerd worden.
  5. Ieder jaar zal een nieuwe schoter (= jachtopziener) aangesteld worden.
  6. Is men niet op de maaldag aanwezig, dan zal men zich bij de besluiten dienen neer te leggen.
    Tenslotte wordt aansluitend op de vergadering besloten dat niemand, aan wie dan ook, turf buiten de maalschap mag verkopen.

(Uit de Historie #49) In de resolutieboeken van de Amptsjonkers komen we natuurlijk ds. Proper ook tegen. In 1716 is er heel wat gerepareerd aan de Predikants Wheem. Naar het gemaakte bestek is, niets uitgezonderd, aan arbeidsloon en vereiste materialen een bedrag van van 165 gulden en 10 stuivers betaald. In 1718 blijken er nog enkele reparaties nodig te zijn, blijkbaar is men daar niet aan toe gekomen.

Op 20 mei 1721 staat ds. Proper weer voor de heren Jonkers in Barneveld. Hij vertelt hen dat de twee jaar eerder al nodig geoordeelde reparatie aan zijn Wheem nog steeds is uitgesteld, terwijl de heren Van den Brieler en Schaffeler er toen hun goedkeuring aangaven. Het kan nu echt niet langer uitstel hebben. De Hoog Wel Geboren Heren besluiten om ’tegen aanstaande zondag een timmerman derwaarts te zenden’. Die timmerman moet een of twee bestekken maken. Na onderzoek zullen de heren dan beslissen wat hieraan gedaan moet worden.

In 1731 wordt het verzoek goedgekeurd om enkele reparaties aan de kerk te doen plaatsvinden. Langs ‘des Predicants Keucken’ mag een nieuwe goot gelegd. Ook het dak van het huis van zijn Waarde zal behoorlijk bestreken en dichtgemaakt worden. Voor al de reparaties aan de kerk moet eerst de goedkeuring van de Jonkers ontvangen zijn. (Aan de toren worden reparaties verricht in 1714.)

Op 3 juli 1725 verschijnen ds. Proper en Hendrik Gerritsen, respectievelijk Predikant en Kerkmeester te Garder voor de Jonkers. Ze verzoeken dat ten gunste van haar kerk een nieuwe bank naar behoren mag worden opgeruimd. Dan kan de ruimte die vrij komt weer met stoelen worden opgevuld. De verpachting van die stoelen zou de kerk een klein voordeeltje bezorgen. De Jonkers geven toestemming daarvoor mits niemand in zijn rechten te kort zal worden gedaan.
Gelijktijdig wijzen de jonkers er op dat de Resolutie van 1695 betreffende het begraven gehandhaafd dient te worden. Niemand die onder de kerk van Garderen behoort zal zonder ‘aan de Gerechtigheid van de Kercke van Garder te hebben voldaan’ zijn doden in een andere plaats mogen begraven.

(Uit de Historie #50) Op zaterdag 30 mei 1722 zijn de Heren Jonkers bijeen. Zij beraadslagen zich over het beklagenswaardige betoog van dominee Hermannus Proper en andere vertegenwoordigers van de Kerkenraad tot Garder. Die vertellen de jonkers over de zware brand op de 25ste van de afgelopen maand april. Daardoor is in hun kerspel onder de andere ongelukkige huizen, ook geheel en al tot de grond toe verteerd het huis van Claes Aelbertsen Kerkhoff, de koster en schoolmeester.
Zij verklaren dat het huis aan haar diakonie toebehoort. De diakonie krijgt voor het gebruik als school een jaarlijkse huur van de Jonkers. Maar helaas, de genoemde diakonie is niet in staat om het huis weer op te bouwen en te herstellen. Dat kan alleen wanneer het de Jonkers gunstig zou behagen om, in dit smartelijk geval, de gemelde diakonie naar redelijkheid en naar mate van haar onvermogen, te subsidiëren.
Mochten de Jonkers hier niet op in gaan, dan hebben zij, als vertegenwoordigers van de Garderense kerkenraad, de opdracht om de grond en het overschot van dat erf en huis de Jonkers aan te bieden en over te geven.
Met ootmoedige bede verzoeken ze de Jonkers het aan te nemen en voor rekening van het Ampt weer op te bouwen, zodat de verdreven koster met zijn vrouw en zeven kinderen weer een bekwame huisvesting zal verkrijgen. In dat geval zullen de Heren ook ontheven zijn van de jaarlijkse huur van vijftien gulden, zoals bij Resolutie van den 31 juli 1696 is vastgesteld, en die jaarlijks betaald is geworden.
De Jonkers hebben uit bijzondere toegeeflijkheid goed gevonden om de gemelde huur jaarlijks met vijf gulden te verhogen. Omdat de kas van de diakonie niet voldoende middelen heeft en bij gebrek aan genoegzaam krediet, zullen de Jonkers ervoor zorgen dat de kerk de nodige penningen voor de wederopbouw van het gemelde huis tegen een tijdelijke rente zal verkrijgen. De Heren Jonkers staan daar verder garant voor. De rente zal echter steeds precies op tijd betaald dienen te worden.
De kerkenraadsacta vertellen hier niets over. In het diaconieboek komen we enkele uitgaven tegen die op de brand betrekking hebben.
Op 26 april wordt ‘aan sommige verbrande’ uitgedeeld 15 gulden. Op 31 mei wordt ‘nog aan een van de verbranden’ zes gulden gegeven.

Vanaf augustus worden heel wat bedragen vermeld die besteed zijn aan de herbouw van het kostershuis. Peel Beek krijgt voor planken en sparren 40 gulden en 3 stuiver. Jacob Brouwer 2 gulden 6 stuiver voor het uitzetten. De metselaars 46 gulden. Jan Reddeker ontvangt op rekening van het timmeren van het custoshuis 105 gulden, en voor zijn knechts drie gulden 3 stuiver. Voor het dak maken 20 gulden 12 stuiver. Wegens glas maken 10 gulden 12 stuiver. Aan de Custor van Voorthuizen wegens het vloer leggen 1 gulden 8 stuiver. Aan Jan Evertsen brouwer betaald het bier van timmerlui, metselaars en dekkers samen 9 gulden. Aan de weerd van Meerveld wegens verteringe der geener die ’t hout tot het custers huis gehaald hebben 1 gulden 4 stuiver. Willem Brouwer voor het zand halen 6 stuiver. De smid wegens Iserwerk van het custershuis 15 gulden 6 stuiver. Vrouw van de Kolk volgens quitantie tot het custoshuis 109 gulden.
Achterin het diaconieboek lezen we dat de Heren Jonkeren des Ampts Barneveldt het armenhuis voor de koster aldaar gehuurd hebben vanaf Petri (29 juni) 1697. Ze betalen hiervoor 15 gulden per jaar zonder ergens mee te doen te hebben.

(Uit de Historie #51) Tussen alle giften staat in het diakonieboek plotseling een bekentenis van Annetje Hendriks, weduwe van Steven Basten. Ze bedankt in 1714 voor ‘volkomen betaalnisse’ door de diakonie. Haar man  en zijn broer Willem Basten hebben heel wat werkzaamheden aan het kostershuis verricht. Enkele maanden later wordt er uit de ‘beurs’ een daalder gegeven. De nagelaten goederen van Aart Gerritsen waren niet voldoende om de begrafenis te betalen.

In 1716 heeft de diakonie een koe gekocht van Jochem Lubbertsen voor Hannis Aartsen. Kosten 40 gulden en 3 stuiver. Maar Hannis en zijn vrouw moeten deze teruggeven wanneer hun ‘pink veers tot een koe zal zijn’.
Opvallend is dat er in de tijd van ds. Proper veel minder vreemdelingen bedeeld worden. Waarschijnlijk heeft dat ook te maken met de regel dat iedere gemeente voor zijn eigen armen behoorde te zorgen. Slachtoffers van rampen, ook die van elders, kregen soms toestemming om te bedelen.

In de Resoluties van de Jonkers op 26 mei 1722 lezen we over het rondgaan langs de huizen. Elisabeth Jansen, weduwe van Johannes Hertsen, heeft meegedeeld dat op 25 april naast andere huizen in het dorp Garderen, ook haar huis door brand tot de grond toe verteerd is. Als blijk toont ze een getuigenis van ds. Proper. Zij verzoekt om ongehinderd het Ampt door te mogen gaan om ‘soo veel mogelijck door dese en gene aelmoessen te mogen vergoeden’.
Daarop gelasten de Heren de armenjager Jan van Gorcum om haar gedurende vier weken, en niet langer, ongehinderd door dit Ambt te laten gaan. Ze krijgt vergunning om gedurende die tijd aalmoezen te verzamelen mits zij zich verre houdt van enige overlast.

Achterin het diakonieboek vinden we enkele contracten. In het bijzijn van Ds. Proper en ouderling Willem Hendriksen maken de diakenen Jacob Willemsen en Frank Evertsen een accoord met Hendrik Jurriensen en zijn huisvrouw.
Hendrik Jurriensen en zijn vrouw zullen Klaas Evertsen kost en drank geven en hem in alles behulpzaam zijn, zoals ‘in alle delen kosthouders en kostgangers gebruik en reght is’. Het contract is voor anderhalf jaar gesloten. Mocht Klaas echter binnen het jaar sterven, dan zal de diakonie naar de tijd dat hij daar geweest is, betalen. Maar mocht Klaas ‘na ’t jaar, al was het maar een dag of uur’, komen te overlijden dan zal voor de gehele tijd betaald worden met 75 Caroli guldens. Mocht Klaas Evertsen enige tijd ziek liggen zodat de familie Jurriensen veel moeiten met hem mochten hebben, dan zullen ze door de diakenen bijzonder beloond worden.

(Uit de Historie #52) Zij die arm en hulpbehoevend zijn, worden door de diakonie voor de duur van een jaar uitbesteed bij een familie. Zo lezen we over Gijsbertjen Hendriks. Op Sint Jan (24 juni) 1713 wordt ze besteed bij Wouter Bouschoten voor 36 gulden. Op 24 juni 1714 en 1715 bij Willem Wijnen. In 1716 wordt ze besteed bij Aart Stevensen en Willemtjen Dirks in Garderbroek. Kort voor 7 augustus 1718 is Gijsbertjen overleden.
Dan wordt door de diakenen uitgegeven wegens de kist van Gijsbertjen 4 gulden 10 stuivers; op 21 augustus aan onkosten 5 gulden en aan de koster wegens de begrafenis 1 gulden 8 stuivers.
Haar goederen worden verkocht, de opbrengst is voor de diakonie. In het boek wordt dan opgeschreven: ’30 october van Reijer Hendriksen wegens ’t versterf van Gijsbertjen 19 gulden 12 stuiver’

Evertje Morren, weduwe van Willem Jansen, heeft in de tijd van ds. Hooghlandt beloofd dat al hetgeen de diakenen haar voor zullen schieten op haar goederen zal verhaald zal mogen worden. In 1711 is zij overleden. Het oudste kind wordt voor 27 gulden bij Renger Gerritsen besteed. Het jongste kind bij Merten Jansen voor 30 gulden.
Voor de diakonie is de boedel die bij Renger Gerritsen berust. Ze bestaat uit ’35 hemdtrocks knopen, 2 zilveren stiften, 2 zilveren knopen in een hemd en 2 vergulde knopen, een Nieuw Testament en Psalmen daar achter gebonden met zilveren krappen (= sloten) en een tinnen beker’.
Deze bovenstaande goederen berusten bij de diakonie, maar de zilveren hemdsknopen zijn aan ieder kind gegeven door diaken Merten Jansen.

Op 17 februari 1716 heeft de diaken Merten Jansen,  Jan Willemsen verhuurd bij Gerrit Jansen tot Leuveren van Pasen 1716 tot Pasen 1717 ‘voor drie gulden en tien stuivers, een schaap, twee hemden, twee paar klompen en zoveel wol als nodig is voor een paar hozen (= kousen) een linnen broek, een linnen hemdrok. Jan Willemsen zal des winters een maand vrij hebben om school te gaan!’

Steven ontvangt van de diakenen juli 1719 een Nieuw Testament en een Psalmboek voor 1 gulden en 6 stuivers. In april 1720 heeft men voor 1 gulden en 2 stuiver een boek: ‘De schets der goddelijke waarheden’ gekocht. De inkomsten uit de collecten worden lange tijd niet verantwoord. In 1723 is er een collecteboekje, waarin blijkbaar die inkomsten vermeld zijn in de afgelopen jaren. Vanaf 1725 wordt het bedrag van de collecten per jaar vermeld. Ze bedragen dat jaar 116 gulden en 17 stuivers.

(Uit de Historie #53) Op 8 september 1711 is de kerkenraad ‘bij den anderen weder in des Heeren vreze vergaderd geweest tegen (= voor) het houden van des Heeren H. Avondmaal en om de toestand van de gemeente te vernemen. Door Gods goedheid is geen ding van bezwaar in gekomen’. Bij die gelegenheid heeft de kerkenraad in overleg genomen of het niet behoorlijk was om een volkomen kerkenraad te hebben. Om bij alle voorvallen in de buurt van Stroe te kunnen ondersteunen, wordt besloten om daar een ouderling te verkiezen. Men besluit dat om deze reden in de verschillende buurtschappen van de gemeente een kerkenraadslid gekozen zal worden.

In 1712 schrijft dominee in het diakonieboek dat hij een Heer en een juffer getrouwd heeft. Gezocht in het ‘Trouwboek’ te Barneveld lezen we:
‘1712 op 3 meert zijn alhier met attestatie van Elburgh getrouwd de Edel Welgeboren Heer Gerrit Witte en de Wel Edel Geborene Mevrouw Maria Catharina Feyths, weduwe van wijlen de Heer Arent Feyth in syn Wel Ed. Gebleven Burgermeester te Elburg en Rigter int Oude Broek etc.’

De vader van Maria Catharina is burgemeester van Harderwijk van 1660 tot 1672, later ook richter te Oldebroek. Gerrit, baron van Witten, is in 1712 eveneens burgemeester van Elburg.

Waarom zij in Garderen trouwden, is me niet duidelijk. Waarschijnlijk hadden ze hier bezittingen. In de leenakten van het Vorstendom Gelre komt in 1691 en 1719 iemand voor met de naam Feith aan wie het vorsterambt Boeschoten beleend wordt. Nog steeds kennen ouderen een stuk land ten noorden van de Koningsweg dat ‘de Feith’ wordt genoemd. Maria Catharina Feith is in de kerk te Elburg begraven. Wapenborden en grafmonument van de familie zijn daar te vinden. Bij testament laat het echtpaar de ‘Feithenhof’ na, ‘een Godshuis voor Oude Mannen en Vrouwen’.

Uit de rekeningen die door de Jonkers in Barneveld worden afgehoord, weten we verschillende dingen betreffende onderhoud van de kerk, de toren en de pastorie.
In september 1723 heeft Klinkenbargh 1 gulden en 6 stuivers ontvangen voor het schilderen ‘van ’t Salm Bort en nombers’. Daarvoor heeft hij een kwitantie gegeven.
In de herfst is in 1730 de kerk schoongemaakt. We lezen: ‘aan Willem Wijnen’ (de waard) aan drank voor de schoonmakers van de kerk: 1 gulden en 14 stuiver. Verder voor zeep om de kerkenbanken te wassen 5 stuiver.

Op 18 maart 1732 is ds. Proper overleden.  De laatste notulen van de kerkeraad schreef hij op 14 mei 1731; het laatst werd door hem gedoopt op 10 februari 1732 en het laatste huwelijk wordt genoteerd op 3 februari 1732.
Op 11 augustus 1732 doet de weduwe Proper een verzoek aan de Heren Jonkers. Zij vertelt dat haar oudste zoon Johan zijn ‘studien in de Theologie met veel ijver en naarstigheid behartigt en onder Gods zegen gaarne zou voltrecken, waartoe hem de nodige middelen ontbreken.’
De Jonkers beloven haar naast de inkomsten uit de pastorie een aanvulling te geven van 80 gulden gedurende het jaar van gratie.
Op 13 juni 1736 besluiten de Jonkers nog eens aan de weduwe van Hermannus Proper 40 gulden te doen toekomen ten bate van de studie van haar oudste zoon. Deze zoon is van 1739 tot 1763 predikant te Vorchten.

H.E.v.d.V.