Robertus Altius

(Uit de Historie #22) De opvolger van ds. I. Balk als predikant te Garderen is de al eerder genoemde ds. Robertus Altius. Op 25 april 1659 levert hij, gelijktijdig met ds. Balk, zijn getuigschriften, bewijzen van algemene kennis en examenpapieren in. Na deze gezien te hebben besluit de classicale vergadering om hen beiden in de gemeenten aan te bevelen als te beroepen predikant. Terwijl ds. Balk naar Garderen gaat, blijft Robertus Altius proponent. Hij zal regelmatig in de gemeenten voor zijn gegaan. Als in 1662 Nunspeet vacant wordt, hoopt ds. Altius daar beroepen te worden. We hebben gezien hoe hier, door de wens van de bevolking, ds. Balk beroepen wordt, tegen de wens van de overheid.

In het oud-archief van de gemeente Barneveld vinden we (onder inventarisnummer 147) enkele stukken betreffende de komst van ds. Altius naar Garderen. Hieruit blijkt dat op zondag 12 november 1662 een vergadering in de kerk te Garderen wordt gehouden waarbij inspectoren van de classis, amtsjonkers van Barneveld en leden van de gemeente Garderen aanwezig zijn.
Besloten is, met aller goedvinden, om behalve ds. Altius geen andere proponenten te Garderen te laten preken en verder zorg te dragen voor zijn bevestiging. De ambtsjonkers en de gemeente scheppen een ‘goed genoegen’ in ds. Altius. Zij willen hem met liefde ontvangen onder ‘conditie dat hier door de meer gemelde Ampts Jonckeren, samte de Ghemeente tot Garder geendeels inbrueck oft te projuditie sullen commen te lijden, maer in het toecoemende int beroep van eenen anderen predicant alldaer, haer recht ende possessie (= bezit), als van alts ghebruijckelijck vrij sullen vermogen te opereren.’
De ambtsjonkers geven dus pas toestemming om tot bevestiging over te gaan wanneer de heren van de classis beloven dat de Jonkers in het vervolg van hun rechten bij het beroepen van predikanten gebruik mogen blijven maken. Kort daarna wordt ds Altius in de kerk te Garderen bevestigd.

Robertus Altius is geboren in Arnhem en studeerde te Harderwijk. Aan de Gelderse Akademie wordt hij ingeschreven: ‘1655: maj 22: Robertus Aeltius, Arnheimens, Ph.’. Ds. Robertus Altius is zeer ijverig geweest. We komen hem regelmatig tegen in de notulen van de classis. Tijdens zijn verblijf in Garderen is er regelmatig aan de kerk en de pastorie gewerkt. Belangrijker is dat hij ervoor ijverde om een kerkenraad in te stellen. Evenals zijn voorgangers krijgt hij het maalrecht in de maalschap Uddel en Uddeler Heegde nadat hij daarvoor vier gulden betaalt.

Ds. Robertus Altius is een van de zonen van de predikant Arnoldus Altius. Ds. Arnoldus Altius, geboren in Bolsward omstreeks 1606, werd predikant te Otterloo in 1628 en bleef daar tot zijn overlijden in 1653.
Twee broers van Robertus zijn ook predikant geworden: Johannes (Kuinre, Steenwijk, Zutphen en Zwolle) en Hermannus (Loenen en Voorst).
De grootvader van Robertus was eveneens predikant. Deze Godeschalcus Altius is omstreeks 1575 te Harderwijk geboren. Op 28 november 1602 is zijn huwelijk in het trouwboek opgetekend met Grietien van Holten uit Deventer. Op 29 mei is hij opnieuw in het huwelijk getreden met Ide van Amstel (dochter van Jonkheer Arend van Amstel, Burger van Harderwijk). Hij is predikant te Zutphen Wilp, Bolsward en Arnhem waar hij in 1649 overlijdt.
Een van de zonen van ds. Arnoldus Altius heeft in 1681 te Arnhem gezorgd dat het door hem geschreven ‘Hogheliedt Salomonis overgezet in verscheydene Nederduitse gedichten’ wordt uitgegeven.

De notulen van de classis vermelden dat Robertus Altius voor de vergadering van 30 april 1667 in het huwelijk getreden is. We lezen in artikel 3: ‘Nademael Robertus Altius V.D.M. tot Garderen sints het houden des laetst voorgaenden Classis in de houwelijcken staet was getreden, heeft deselve de penningen, daertoe van de Classes gestelt, betaelt, en is haer EE des Heeren rijcken Segen in dien staet van den Eerwaarde vergaderinge toegewenst.’ Blijkbaar betaalde een predikant wanneer hij trouwde een bedrag voor de kas van de classis. Zijn vrouw heet Erementia Harlea. In het doopboek van Harderwijk lezen we ’28 febr. 1679: Arnoldus Altius, zoon van Robert Altius en Erementia Harlea’

(Uit de Historie #23) Ds. Altius heeft zich de toestand van het kerkgebouw in Garderen erg aangetrokken. De kerk is zo vervallen dat er bijna geen kerkdiensten ingehouden kunnen worden als niet spoedig herstel plaatsvindt. Zo niet, dan zal ze spoedig in een ruïne veranderen.
Maar waar moet je geld halen? In de eigen gemeente is niet veel kapitaal te vinden. Garderen op de hoge zandgrond is een arm dorp. Maar Altius, immers geboren in Arnhem, weet dat het het proberen waard is om een andere bron aan te boren. Hij schrijft een brief naar de heren van het Hof te Arnhem. In het Rijksarchief zijn de bewijzen er van te vinden.

In de Quartiers Recessen van Veluwe staat: ’16 maart 1664: Op die Request (= smeekschrift) van Robertus Altius predicant tot Garderen, te kennen gevende, dat die kercke aldaer, hebbende al over de ses hondert jaren gestaen, Soodanigh vervallen is, dat den dienst van Godes Heilig Woort, daerin niet alleen kan geoefent worden, maer oock dat dieselve tot een ruïne sal vervallen, indien deselve niet haest wordt geremideerd, en versoeckende alsoo voornoemde Kercke geene middelen tot herstellinghe is hebbende, dat dat Quartier daertoe een liberael subsidie believe te vergunnen. Om geallingeerde (=aangevoerde) redenen heeft het Quartier tot herstellinghe van dese kercke ses hondert gulden toegestaen. 16 Marty 1664.’
In het verslag van de Landdag wordt dan opgenomen dat, tot de herstelling van de kerk te Garderen, 600 gulden ter beschikking gesteld zal worden. Ds. Altius heeft al eerder, in de vergadering waarin hij voor het eerst officieel lid van de classis wordt, op 12 mei 1663, aan de broeders van de classis gevraagd om een subsidie voor de bouwvallige kerk. Op de vergadering te Heerde op 18, 19, 20 en 21 april 1665 wordt over deze subsidie gezegd: ‘enigen hebben het hare gedaan, de andere kerkeraden geven goede hoop dat ze iets bij zullen dragen’.

We weten uit de rekeningen in het archief te Barneveld dat er flink gerestaureerd is. Uit de rekeningen van 1664 nemen we enkele posten over:
– nog de nieuwe planken gemaakt op de predikstoel van wagenschot met twee klampies van hout en arbeijtsloon samen 0-8-0
– in juni twee vrouwen banken in de Gerder kerck gemaakt 2-0-0
– in juli een nieuwe balk in de toren gemaakt en de klok weder opgewonden doe (=toen) die uit de toren gevallen was en de oude balken uit de toren gedaan beloopt al te samen 10-0-0
– nogh een lange nieuwe Leer aan de kerck 2-0-0
– voor de Gerder kerk gemaakt een nieuwe stoel daar de predikant, ouderlingen en diakenen in sitten; met noch een afzetsel daarneffen door de kerk met nog vier nieue zerken voor het kerkhof beloopt al te samen zo van hout spijkers en arbeids loon op mijn eigen kost gemaakt 66-0-0

(Uit de Historie #24) Het is nu de tijd om iets [meer] over het kerkgebouw te vertellen. Ds. Altius schrijft dat de kerk in 1664 al meer dan zes honderd jaren oud is. Wist hij dan wanneer de kerk gebouwd was? Vast en zeker niet! Hij heeft dit aantal jaren genoemd om des te meer indruk in Arnhem te maken. Maar is dit juist? Zo ja, dan klopt het jaartal achterop de huidige kerk genoemd: 1050.

Nu wil ik niet ontkennen dat het best mogelijk is, en zelfs waarschijnlijk, dat er in Garderen omstreeks die tijd een eenvoudig kerkgebouwtje is geplaatst, mogelijk van hout. Dat er een gemeente gesticht is, klinkt niet zo vreemd; er is echter geen enkel schriftelijk bewijs voor. Veel gemeenten en kerken zijn omstreeks 1050 gesticht. In de tijd van de kruistochten worden door inwoners van Garderen al bedragen afgedragen aan de aartsbisschop te Utrecht. Persona de Garder in het decanaat Velue betalen 10 stuivers ter voorziening van de tocht onder Gregorius in 1276.

Wanneer is de kerk dan gebouwd? Met zekerheid weten we dat de toren van de kerk in het tweede kwart van de veertiende eeuw is gebouwd. In de rekeningen van de wijbisschop van het aartsbisdom Utrecht over het jaar 1334/1335 lezen we dat het altaar en het koor te Garderen is ingewijd. Hiervoor werden kosten gemaakt. Op een rolletje in het Rijksarchief te Utrecht staat tussen vele andere posten: ‘Item de consecreacione altaris in Gherder et chori 16 l.’ (= libri of pond), en: ‘Item eundo versus Gherder de Trajecto (= Utrecht) pro consecracione chori 1 l. 5 s. (=  solidi).’ (Consecracione = inwijding; altari = het altaar; chori = het koor).

De kerk is gewijd aan de Heilige Gangolf. Deze Gangolf, Gangulphus of Gengoux is vooral in Beieren en in de omgeving van het bekende klooster Cluny (Frankrijk) in heel wat plaatsen de kerkpatroon. Zijn hulp werd (en wordt nog) aangeroepen bij verschillende oogkwalen, eveneens als beschermer van de paarden.
In het bisdom Luik in België zijn enkele kerken aan hem gewijd. In de kerk te Florennes worden enkele relikwieën bewaard. Steeds wordt deze heilige afgebeeld als een ridder. Gangolf is geboren omstreeks het jaar 700 uit een adellijke familie in het dorpje Varennes-sur-Amance in Bourgondië. Daar vindt men een beeld van hem en tevens een aan hem gewijde bron. In sommige plaatsen wordt de zondag rond zijn sterfdag, 11 mei, als kerkelijke feestdag gevierd.
In ons land zijn of waren kerken aan Sint Gangolf gewijd te Haarlem, Visvliet en Huissen.

In 1571 is een groot deel van de Garderense kerk afgebrand en later weer opgebouwd. De bisschop van Deventer, Aegidio de Monte, heeft na zijn visitatie daarvan verslag gedaan. Hij geeft toestemming om het St. Antonius altaar op te heffen om met de inkomsten ervan de geruineerde kerk te herstellen. Van dit kerkje zijn verschillende tekeningen bekend. Nu is van dit gebouw echter alleen de toren over.

Bouwkundigen zien aan de manier waarop het onderste deel is gebouwd dat het een bouwsel is uit de eerste helft van de veertiende eeuw. In het midden van de vorige eeuw is het kerkgebouw opnieuw afgebroken. Eerst was men van plan de toren eveneens af te breken. Gelukkig is dat niet gebeurd en bouwde men het huidige kerkgebouw tegen de toren aan. De kerk is [toen] door ds. Geselschap weer in gebruik genomen.

(Uit de Historie #25) Ds. Altius heeft zich ingespannen voor het kerkgebouw, maar waarschijnlijk nog belangrijker was zijn inzet voor de kerkelijke gemeente. Het aantal lidmaten zal enigszins gegroeid zijn. Daarom is het zijn wens om ook in Garderen een kerkenraad in te stellen. In de vergadering waarin hij de classis voor het eerst als lid bezoekt, op 12, 13, 14, en 15 mei 1663 te Harderwijck, stelt hij dit de classis voor.

We lezen in artikel 42 lid 2: dat de Gemeente van Garderen verzoekt:
‘dat haer een Kercken Raedt moge verkoren worden door de Classe. Het welck de Eerwaarde Classis overwegende, heeft toegestaen, ende eerstelick de samentlicke Broederen de selve hoogh aenbevolen, om te sijner tijt mildadige hantreijckinge naer yders vermogen te bewijsen.
Ten andere de predikanten afgevaardigd namens de classis belast dien Eerwaarde Cerckenraedt de Heeren Ampts Jonckeren, eens te begroeten, tot provisionale uitvindinge van kosten, indien ds. Altius van Inspectoren dit verder sal versoecken: Ende als dan te doen na behooren.’
Na het verzoek aan de classis om een kerkenraad in te mogen stellen, wordt bij de Jonkers van het Ambt geinformeerd naar hun goedkeuring en of ze genegen zijn de kosten op zich te nemen.

Wel gaat er bijna een jaar voorbij voordat het zover is, maar dan krijgt Garderen een kerkenraad. Vanaf dat ogenblik kunnen we, naast andere bronnen, gebruik maken van de notulen die van de vergaderingen worden gemaakt.Aan de buitenkant staat niet zo heel duidelijk meer als titel: Acta ofte Handelingen van den Christelijken Kerkenraad te Garderen. Aangevangen den 17 April 1664. Vóór in het boek is een kopie van een placcaat uit 1694 geplakt dat we ter zijner tijd hopen te bespreken. Het Acta-boek begint met de instelling van de kerkenraad:
Aentekeninghe der Instellinghe, ende vorder Handelinghen van de Kerckenraedt der Gemeente Jesu Christi tot Garderen. Zijn aenvangh nemende met den 31 Martii 1664.
Alsoo door de sonderlinghe seghen van den Heere des Oostes, die Gemeente Jesu Christi tot Garderen, soo in getale, als besceydentheyt en bequaemheyt seer verre was aengewassen, Soo is het bij den Eerw. Classe van Nederveluwen goedt en raedtsaem gevonden in deselve een Kerckenraedt op te richten, ende daertoe de beguaemste ledemaeten uyt te kiezen, ende de selve onder den dienst van de predikant Robertus Altius voltrocken, door de Inspectoren Classis daer toe van den Classe gelast zijnde, op ten 31 Martii 1664 en waren doenmaels
Deputati:
D. Petrus Plancius, V.D.M. tot Harderwijck.
D. Lubbertus Fabritius, V.D.M. tot Heerde.
D. Alvetus Gosuini, V.D.M. tot Hattum.
De leden die voor den eerste male verkooren sijn, zijn deese:
Tot Ouderlingen:
Henrijck Aerdtsen, Kerckmeyster tot Stroo.
Wouter Dircksen Versteegh tot Stroo.
Borr Evertsen tot Speulde.
Gijsbert Gijsbertsen, Kerkmeyster op het Zol
Van welke de twee eersten drie jaeren sullen dienen, en de twee laetsten twee jaeren.
Tot Diakonen:
Aerdt Stevensen tot Stroo
Noeij Jansen tot Garderen.
En sal de eerste twee jaeren ende de laetste drie jaeren dienen. En zijn dezen nae drie proclamatien door den predikant D.Robertus Altius, op den 17 April bevestigt.
Garderen heeft een kerkenraad die zelf besluiten kan nemen. Men is minder afhankelijk van de classis.

(Uit de Historie #26) Nadat de leden van de kerkenraad bevestigd zijn, wordt er diezelfde dag, 17 April 1664, door het college vergaderd. Er moet een besluit genomen worden wie er uit deze vergadering met de predikant op de classis zal verschijnen. Goedgevonden wordt dat Hendrick Aerdtsen die kerkmeester en ouderling is met credentie (= machtiging) van den kerkenraad afgezonden zal worden.

Dat jaar vergadert de kerkenraad nog drie keer en wel op 22 mei, 4 september en 18 december. Steeds tegen de tijd van de viering van het Avondmaal. De notulen van de eerste vergadering zijn het uitgebreidst ze luiden:
‘Is de Kerckenraedt tot Garderen samen geweest, op den 22 Maeij 1664. en heeft de predikant rapport, gedaen van zijn visitaie en verhaelt dat de samentlijcke ledematen in een goeden gestalte gevonden zijn, het welcke met, hertlijcke blijtscap is verstaen; alleen een ledemaedt met quade geruchten besmet sijnde, is goedt gevonden dat, men hem door den predikant ernstich soude laten vermanen. Vorder is de andere leden des Kerckenraedts oock afgevraegt, volgens haer kennisse, de gelegentheijt en comportament, der ledematen, en hebben niet onbehoorlijckx weten te getuijgen. Is ten laetste oock gehouden Censura morum over de leden des Kerckenraedts en is niet bestraffens waerdich in haer bevonden. Zijn derhalve door den predikant ernstich vermaent, in Godes vreese en een stichtelijcken wandel voort te gaen, en toe te nemen, op dat sij mede mochte sijn voorbeelden der Kudde’.

Reeds eerder in 1663 vraagt ds. Altius namens de kerk van Garderen aan de classis wat in het volgende geval gedaan moet worden: Er is een doodslager die zich met zijn vijanden verzoend heeft en die duidelijke tekenen van berouw toont. Mag deze weer tot het Avondmaal toegelaten worden? Het antwoord luidt: ‘Dat men nau sal letten, eerst of hij met de vianden, dan of hij met de hoghe overheyt versoent sij, ende ten derden of hij merckelijcke teeckenen van Bekeringe bewijst: ende alsdan so bevindende, hem weder toe laten volgens Cercken Ordre.’

In 1665 zijn er die zonder toestemming van de ouders elkaar trouw willen beloven en buiten bevestiging van hun huwelijk samen wonen. De classis raadt de predikant aan om de ouders hierover aan te spreken en mocht dit niet helpen, dan de overheid te hulp te roepen. In 1668 vraagt ds. Altius hoe te handelen wanneer een persoon gescheiden is en weer wil hertrouwen.

De kerkenraad is bijeen op 19 maart 1665 om naar gewoonte te letten op handel en wandel van de disgenoten der tafel des Heeren. Zij ‘alles oversien en doorsocht hebbende, is bevonden dat sommighe ledematen soo met den dach des Heeren door gewoonlijcken arbeijt te ontheijlijghen, als oock in ergelijcke geselschappen te verschijnen, sich vergrepen hadden, weshalven de predikant D.Robertus Altius op sich genomen heeft, dese eernstlijck over haer misgrepen te bestraffen en tot gevoelen van berou harer sonden te brengen, het welck door hem oock met, ernst volbracht is’.

Op 12 juli 1665 worden de notulen van het afgelopen jaar door de zes leden van de kerkenraad goedgekeurd en getekend. De ouderlingen Bor Evertsen, Gijsbert Gijsbertsen en Wouter Versteegh zetten in plaats van hun naam hun merkteken. Waarschijnlijk kunnen zij niet schrijven.

(Uit de Historie #27) De kerkenraad stelt op 12 juli 1665 enkele orderegels vast.
Ten eerste wordt goed gevonden dat de ‘Broeders diakenen niet uit het gehoor van Godes woort hier ter plaatse moghen blijven’, tenzij om wettige redenen. In dat geval zullen ze elkaar op de hoogte stellen. Is een van de broeders hieraan schuldig, dan wordt hij beboet met een schelling (een zilveren muntje ter waarde van zes stuivers).
Ten tweede spreekt men af dat leden van de kerkenraad die afwezig zijn, maar wel op tijd op de hoogte gebracht zijn van de vergadering, eveneens een schelling zullen verbeuren.
Ten derde wordt besloten dat nieuw-gekozen leden van de kerkenraad twee gulden en tien stuivers zullen geven. Dit omdat de eerste leden van de kerkeraad bij de instelling, hoofd voor hoofd, de onkosten van de verkiezing hebben gedragen, namelijk vier gulden en zeventien stuivers. Deze regel is echter niet ‘dienstig gevonden’.

Op 13 mei 1666 heeft de predikant de kerkenraad doen samenroepen om, in plaats van de afgaande (= aftredende) leden van de kerkenraad, te verkiezen eerlijke mannen, die der uitgediende plaatsen bezetten mochten.
Eenparig worden verkozen tot ouderlingen: in de plaats van Bor Evertsen: Gerrit Jansen te Speuld; in plaats van Gijsbert Gijsbertsen, Jan Rutgersen in het Garderbroek.
Tot diaken wordt gekozen: Henrik Franssen van Essen in de plaats van Nui Jansen.
Na drie proclamatien worden ze op 4 juni, Pinkstermaandag, bevestigd.

Nui Jansen, die al verhuisd is, doet verslag van de ontvangst en uitgaven van het armengeld. Tijdens zijn bediening heeft hij ontvangen 248 gulden, 19 stuivers. Hij heeft uitgegeven 245 gulden 2 stuivers en 18 penningen. Verder is nog een deel van het armengeld in bewaring gegeven waarvan nog rekening gedaan zal worden. Nui Jansen heeft tevens 25 gulden op rente gezet waarvan een obligatie aanwezig is.

Onder de problemen met lidmaten die het Avondmaal gebruiken komen we tegen: ‘een twistigh huisgesin’ ‘sommige twisten onder ledematen, zijnde bloedverwanten’, ‘een lidmaat dat betijgt (= beschuldigd) wierde van te hebben eenige belesinghe omtrent een kranck persoon’.

Uit de notulen van maart 1670 kunnen we opmaken dat de predikant, zoals in die tijd gebruikelijk, in de week voor het houden van het avondmaal de huisgezinnen van de lidmaten bezoekt. Hij zal ‘elck van sijn plicht eernstigh vermanen.’

(Uit de Historie #28) Nadat op 1 mei 1670 nieuwe kerkenraadsleden zijn gekozen, worden de leden enkele dagen later opnieuw bijeen geroepen. Deze keer is de vergadering belegd op verzoek van de Heren Gecommitteerden van de Edele Achtbare Magistraet Saden, de eerwaarde kerkenraad der Stadt Harderwijck. Als vertegenwoordigers van Harderwijk zijn aanwezig ‘weghens de magistraet den Hooch Edel Achtbare Heer Jurrien van Inghen, Borgemeister, en van weghens de kerckenraedt de Edele voorsienighe Heer Engelbart Schassert en de Edele Paulus Sluijsken, Muntmeester, als ouderlingen.’

Zij vertellen de vergadering hoe dat zeer verre door de meeste stemmen in de kerkenraad te Harderwijk ds. Altius als Leraar van de gemeente is gekozen in de plaats van ds. David Amya die naar ‘s-Gravenhage beroepen is. Zij verzoeken ‘derhalve op het aldergedienstigste en eernsthaftichste, dat doch de kerckenraed tot Garderen haren predikant geliefde te dimitteren, en de keercke van Harderwijck toe te laten komen.’ Welk verzoek in des Heeren vrees overwogen zijnde ten laatste, hoewel zeer ongaarne, is toegestaan. Hoewel de kerk van Garderen gewenst had nog langer van de dienst van ds. Altius gebruik te maken. Daarom is Ds. Robertus Altius hartelijk bedankt voor zijn arbeid en ijver in de tijd van zijn bediening aangewend tot welstand van de kerk te Garderen. Hem wordt eenparig des Heeren rijken zegen in zijn dienst te Harderwijk toegewenst.

Aan dit beroep is wel het een en ander vooraf gegaan. In Harderwijk is er al geruime tijd onenigheid tussen de magistraat en de classis. De overheid wilde, naar oude gewoonte, de eerste zijn die toestemming gaf in het beroepingswerk. De classis bepaalde echter dat er steeds twee naburige predikanten bij aanwezig zouden zijn.

Als in het voorjaar een hoorcommissie naar Garderen gaat, blijkt er een verschil tussen ds. Platevoet (Plancius) en ds. Altius. Ds. G. van der Zee schrijft er over in 1000 Jaar Harderwijk, Kerk en Bethel:
‘Na vele overwegingen kwam het dan zover, dat ds. Altius van Garderen beroepen werd. Tijdens de vergadering met 2 naburige predikanten opperde een der leden van de hoorkommissie zijn bezwaren. Hij had de predikant van Garderen horen zeggen in zijn predikatie: de Joden wisten dat Christus tevens de zoon van God zou zijn . Tijdens de babylonische spraakverwarring liep het zo hoog, dat Ds. Plancius part noch deel wilde hebben aan dit beroepingswerk en als oudste en enige predikant, verstoord de vergadering verliet. Toen gingen er twee ouderlingen naar Garderen om een helder inzicht te verkrijgen aangaande deze gewraakte uitdrukking, waarna zij tevreden thuiskwamen met het gevolg dat de zaak werd bijgelegd’.

Over het verschil tussen de predikanten zeggen de notulen van de classis:
dat sodanige differenten (= verschillen) door den wegh van accommodatie (= zich schikken) behoren besleght en wegh genomen te worden, op volgende wijse namentlick:
– dat al het gepasseerde wedersijts, niet wederom geroest (= opgerakeld), maer vergeten en als niet geschiet te sijn gehouden sal worden, en al het misnoegen van partien en een eenige amnestie (= kwijtschelding) sal verandert sijn en blijven, en
– datse op den predickstoel geen twistredens daer over sullen voeren.
Dat de beroepinge door meerderheijt van stemmen van de E. Kerckenraedt tot Harderwijck gedaen op de persoon van D. Rob Altius en geapprobeert van de Wel Edel Agtbare Magistraet aldaer sijn voortganck sal hebben’.

(Uit de Historie #29) De kerkenraad in Harderwijk is bijeengekomen op 28 en 30 maart, op 11, 13 14, 18 en 24 april en tenslotte op 17 mei om de overkomst van ds. Altius van Garderen naar Harderwijk mogelijk te maken. Ds. Altius wordt op 29 mei 1670 bevestigd en doet de zondag daarop intrede. Als tekst neemt hij dan Col. 4 vers 3: “Biddendde meteen ook voor ons, dat God ons de deur des woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben”.

Ds. Altius zal in Harderwijk roerige tijden meegemaakt hebben. Vooral in 1672 het rampjaar: oorlog met Frankrijk, Engeland Munster en Keulen: radeloos, redeloos en reddeloos!
Harderwijk moet zich overgeven op 5 juni 1672 en zich verlaten op de genade van de Franse koning. Dit gaf grote consternatie en verandering. De predikanten vluchtten en de academie stond op het punt veranderd te worden in een roomse kerk. De Fransen blijven tot 1674.

De resolutie van de Ampts Jonkers van Barneveld van 19 maart 1687 herinnert nog aan de komst van ds. Altius in Garderen. De classicale vergadering, die alle kosten in 1662 zelf betaald heeft, verzoekt nu de Jonkers om het toen uitgegeven bedrag van 100 gulden. De Heren Jonkers besluiten dat bij hoge uitzondering aan de classis 90 gulden te betalen.

Dominee Robertus Altius is op 28 mei 1698 overleden en op 3 juni in de Grote kerk te Harderwijk begraven. In de kerkeraadsnotulen van de stad Harderwijk van 26 juni lezen we: ‘Dewijl het den Alderhoogsten belieft heeft op den 28 maij voorleden een der Ordinairen leeraren deser gemeijnte ds. Robertus Altius uijt dit Elendige leven weg te rucken, en tot een salige ruste, van alle sijnen arbeijdt over te brengen en hierdoor het derde deel van den publijcken dienst in dese gemeijnte is komen te vaceren, so ist….’

Namens de kerkenraad gaan twee predikanten en een ouderling naar het huis van juffr. Altius. Ze hebben namens de vergadering de condoleantie afgelegd. De broeders vragen haar of ze een of meer proponenten kan noemen die in haar mans plaats gedurende de vacature tijd en het jaar van gratie dienst zou kunnen doen. Mevrouw Altius vindt dat de kerkenraad dat zelf mag regelen. Na goedkeuring wordt door de Edele en Achtbare Magistraat candidaat Gerardum Eijbergen benoemd. De weduwe krijgt gedurende de vacature het recht op de inkomsten der pastoralia. Zij blijft in Harderwijk wonen. Op 4 maart 1709 wordt ze daar begraven.

H.E.v.d.V.