[Uit de Historie #86] Ds. Joosting wordt opgevolgd door ds. J. H. Schadden. Voor hij in 1753 naar Garderen komt is hij eerst, bijna 10 jaar, predikant van de gemeenten Vuren en Dalem.
Over de periode vóór Garderen eerst iets. In mei van dit jaar (2000) zocht ik in de archieven van de classis te Zaltbommel en in het gemeentearchief van Gorinchem. Helaas zijn van beide kerkelijke gemeenten weinig gegevens aanwezig over de periode dat ds. Schadden er predikant was.
Johannes Hermannus Schadden is geboren op 27 september 1720 en gedoopt op 16 oktober in het stadje Goch in Duitsland. Zijn ouders zijn Jacob Schadden en Mechlina van den Kerckhoff. Soms schrijft men Schadd. Zelf ondertekent hij echter steeds met Schadden. Goch ligt ongeveer 10 kilometer ten oosten van Gennep (in Limburg) en eveneens 10 kilometer ten zuiden van de stad Kleef. Niet ver van Goch ligt het stadje Geldern waar de naam van de provincie Gelderland vandaan komt. Goch was een van de vluchtelingengemeenten in het begin van de tachtigjarige oorlog.
Niet duidelijk is het waar ds. Schadden gestudeerd heeft. Op 8 mei 1743 wordt hij in een extraordinaire vergadering van de classis Tiel geëxamineerd door ds. A. Bruystens, predikant te Rossum. Men heeft hem als tekst opgegeven Judas vers 20 : ‘Maar geliefden, bouwt gij uzelf op uw allerheiligst geloof, biddende in de Heilige Geest’. In het Hebreeuws moet hij Psalm 1 en in ’t Grieks Galaten 3 bespreken. In de notulen van de classis lezen we dat hij ‘een kort en bondig voorstel heeft gedaan’. Niemand maakt er bezwaar tegen om het examen verder voort te zetten.
De notulen vertellen dat hij ‘door ds. Adrianus Bruijstens waardig predikant te Rossum, naukeurig ondersogt wordt over de meeste en voornaamste Hoofdstukken des geloofs, gelyk ook over de Hebreeuwsche en Grieksche taalen en betuijgden de Heeren Deputati Synodi en alle Leeden van deze vergadering met het uiterste genoegen te hebben aangehoort, zo de geleerde en ordentelijke vragen van de Heer Examinandus als de welgepaste en zakelijke antwoorden van den geexamineerden’.
De aanwezige predikanten ‘vinden daarom veel ruijmte des harten zijn Eerwaarde tot den Heiligen Predikdienst in zijn gemeentens toe te laten, met toewenschinge van alle genade, ligt (!) en ondersteuninge, ten eijnde zijn Eerwaarde des zelfs bedieninge mag heerlijk maken. Hij is tot concionator (= predikheer) benoemd te Vuren en Dalem’.
[Uit de Historie #87] Vuren en Dalem zijn twee gemeenten die aan de Waal liggen. Vroeger waren het heel kleine dorpjes die zich langs de rivierdijk uitstrekten. Het beste is om een tijdgenoot te laten vertellen over de twee plaatsen. Isaak Tirion heeft in 1740 uitgegeven: ‘De Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden deel 3, vervattende de Beschrijving der Provincie Gelderland’. Op bladzijde 288 en 289 lezen we daar:
Vuuren is een Dorp en Heerlijkheid insgelijks aan de Waaldijk beneden Herwijnen gelegen. De Gereformeerde Kerk van Vuuren wordt nevens die van Daalem door een en den zelfden Predikant bediend, die eene wedde van vijfhonderd guldens geniet. De Heerlijkheden Vuuren en Daalem zijn in ’t jaar 1734, door de Staaten des Kwartiers van Nijmegen, te koop geveild. Men heeft, bij het Dorp Vuuren, een oud Heerenhuis van weinig aanzien, dat wel eer ’t Huis ter Haar plagt te heeten. Het kerkje van Vuuren is klein. Dalem ligt aan de uiterste grenzen van de Tielerwaard, tegen over ’t Huis te Loevestein, omtrent een vierde deels uurs boven Gorinchem. In ’t jaar 1726, zijn hier twee zwaare Sluizen doorgebroken, die sedert wederom hersteld geworden zijn. Daalem heeft ook een oud-Heerenhuis. De Kerk-tooren is van zijn spitsje beroofd.
In het boek ‘Sporen in het landschap’ door J.D.H. Harten (Utrecht, 1997) lezen we:
De kerk van Vuren stond merkwaardig genoeg buitendijks en is in de 17e eeuw verplaatst. Nu in de binnenberm van de dijk oostelijk van de oude plek. Echter in 1799 bij de dijkdoorbraak wordt het kerkje verwoest. In 1826 is het herbouwd. Boven de ingang lezen we “Den Christenen van Vuren tot eene Oeffen Schoole van geloof hoop en liefde”. Het kerkje van Dalem ligt in het uiterste westen van de Tielerwaard, vroeger iets noordelijker dan nu. Het betreft een van de meest door water bedreigde plaatsen van het gebied, waar de dijk vele malen is doorgebroken. De kerk liep nu en dan schade op. Ook in 1787 en 1795 toen Gorinchem door Pruisen en Fransen werd belegerd. De pastorie van Dalem stamt uit de achttiende eeuw. Met een onderhuis uit 1652. Het was toen het Signatenhuis waar het archief van de heerlijkheid Dalem werd bewaard. Dalem is een zelfstandige gemeente vanaf 1652 daarvoor was het een deel van Spijk. Kerkelijk is het lang een gecombineerde predikantsplaats met Vuren geweest. Nu behoort Dalem bij de stad Gorinchem. De Ambachtsheer van Vuren en Dalem had het collatierecht (recht van beroepen).
Ds. Schadden woonde in Dalem en zal met een rijtuig over de kronkelende dijk de inwoners van zijn gemeenten bezocht hebben. De wegen in de polder waren slechts zelden begaanbaar. Ook voor de zondagse dienst in Vuren zal hij wel een rijtuig gebruikt hebben. De afstand tussen de twee kerkjes is bijna zeven kilometer.
[Uit de Historie #88] In het archief te Gorinchem ligt weinig uit de periode van ds. Schadden. In het oudste deel van de kerkelijke gemeente Dalem staan allerlei dingen door elkaar: inkomsten en uitgaven van de diakonie, kerkenraadsverkiezingen, kerkelijke attestaties maar ook enkele stukjes van notulen van de kerkenraad van Dalem.
We lezen dat ouderling H. de Zeeuw in 1743 de sleutel van de kist bezit waar alle kerkelijke boeken in bewaard worden. Op 11 juni wordt de inhoud van dit kistje in het bijzijn van ds. Schadden en de tijdelijk diaken Gijsbert Versteeg nagezien. Ze vinden er in aan geld 146 gulden 11 stuiver en 4 penningen; verder zit er voor 913 gulden en 10 penningen aan obligatien in. De kist met inhoud wordt nu overhandigd aan de predikant die er zorg voor moet dragen.
Het eerste huwelijk dat ds. Schadden mag bevestigen is dat van Pieter Bijsterveldt woonagtig te Dalem met Katharina Sitser, jonge dochter van Vuren en woonachtig te Gorinchem. “Sijn hier met veel ruijmte voor de volle gemeente tot Ledematen aangenomen Petronella van Cleeff, jonge dochter en Antonia van Cleeff, jonge dochter”, schrijft dominee op 22 september 1744. Het jaar er op is er een en in 1746 zes nieuwe lidmaten.
Ds. Schadden schrijft op 30 juli 1743: ‘heeft de Kerkenraat van Dalem een Acte van Securiteit verleent aan de soon van Adriaan Heijcoop thans tot Gouda, om deselve in cas van onverhoopte Armoede gewillig aantenemen en behoorlijk te alimenteren’. Steeds in de maand april worden er in Dalem nieuwe leden voor de kerkenraad gekozen. Zo wordt de reeds eerder genoemde Hendrik de Zeeuw 2 april 1747 tot ouderling gekozen. Of de op 23 april 1754 als lidmaat uit Dalem naar Garderen overgekomen Elizabeth de Zeeuw een dochter van deze ouderling De Zeeuw is heb ik in de archieven daar niet kunnen vinden. Mogelijk heeft zij als dienstbode in de pastorie in Garderen gewerkt. Onder de met attestatie ingekomen leden van Garderen én in de collectie Bouwheer in het Gemeentearchief van Barneveld komen we de vermelding tegen.
[Uit de Historie #89] Zondag 17 juli 1746 komt de hele kerkenraad van Dalem na de predikatie bijeen. Ze verklaren dat er geruchten zijn dat Adriaan Heijcoop ‘in de stad van Gorichem niet alleen verkeerde met een nieu opgekomene Secte belijdende Sociaansche, Remonstrantsche en Pelagiaansche stellingen, maar ook dadelijk tot derselver gevoelens overgegaan was‘. Dominee Schadden neemt op zich om hierover met hem te gaan spreken. Dominee vraagt of het gerucht waar is. Adriaan antwoord: Ja. Hierop heeft de predikant geprobeerd om hem van de ‘verkeerthijdt ende gruwelijkhijdt sijner gevoelens te overtuijgen’.
Dominee doet verslag van zijn bevindingen aan de kerkenraad. Maar daar verschenen ‘so heeft deselve ook daar wederom ’tselve beleden, betuigende sijn wensch te sijn, dat Godt het hem noijt in het harte mogt geven om sig van bovengenoemde Dwaalgeesten afteschijden, dewijl die menschen hem als Engelen voorquamen’. De kerkenraad besluit dan hem ’te censureren van het Heilig Avondmaal.
Twee jaar later op 24 maart 1748 schrijft ds. Schadden in de notulen [opnieuw] over een dergelijke kwestie. We lezen er: werd van den Predikant aan den ganschen EE. Kerkenraat voorgedragen, hoe dat hij met Leewesen, niet alleen vernome hadde door gerugten, maar ook selfs bevonden hadde dat Abraham Slijkoort met sijn Huisvrouw Jannigje Schouwenburgh besmet waren met die schadeljke en sielverderfelijke dwalingen van Peligianen, Socinianen en Remonstranten. En ook nu wijgeragtig waren om den H. Doop te laten Bedienen aan haar jongstgeboren Kindt, mitsgaders hoe dat Hij in de onderlinge ’tsamensprake met haar, tot onderschijdene rijsen getreden sijnde (om was het mogelijk geweest, haar van haar gruwelijke gevoelens aftebrengen), tot sijn smarte niets naders in haar ontdekt hadde, als, aan de enen sijde de allernaarste onkunde in de regtsinnige waarheden, ja onbequaamhijd om die gevoelens vast te houden, die sij thans willen belijden, en aan de andere sijde de uijterste hardnekkig- en stijfhoofdighijd.
Al waarom dan de EE. Kerkenraat nodig geoordeelt heeft bovengenoemde personen voor haar te citeren (= dagvaarden) en haar alsdan voortehouden die droggronden waarop sij bouwen.
Dit een en andermaal, ja voor de 3de maal, door den Koster geschiet sijnde, so is het dat sij verklaart hebben: Niet meer gereformeert te sijn, en daarom ook sig niet verpligt agtende om voor enen Kerkenraat van de Gereformeerde Kerke te compareren (=verschijnen), of so wanneer deselve haar wilde spreken dat sij wisten waar dat haar Huijs was, en dat sij daar konden komen, maar dat sij noijt voor haar verschijnen souden.
De Kerkenraat dit rapport met de uijterste verwondering vernomen hebbende, heeft niet konnen goetvinden om sig na haar te begeven, menende dat gedagvaarde in kerkelijke saken voor haar moesten verschijnen, al waarom sij daar dit hebben laten aanseggen. Met bijvoeginge dat sij sig van des Heren H: Avondmaal souden te onthouden hebben, ’t welk ook van haar is aangenomen geworden.
In beide gevallen hebben we te maken met Hattemisten, volgelingen van Pontiaan van Hattem. Hij is de eerste predikant van Sint Philipsland, in 1672 en in 1683 geschorst wegens onrechtzinnigheid. Hij hield conventikelen en had veel aanhangers. (aldus de ‘Korte Christelijke Encyclopaedie’).
Sinds 1744 heeft Antonie van Cappel in Gorinchem zondags om vier uur diensten belegd die meestal vier uur duurden. Hier worden ze Cappelisten genoemd. Zij verwerpen de doop, spreken met verachting over de kerk, wijzen de predestinatie van de hand, ze vinden dat een predikant niet betaald hoort te worden en geen speciale kleding moet dragen. Het blad “Oud-Gorcum” heeft in 1990 en 1999 aan hen een artikel gewijd.
(Uit de Historie #90) Ds. Schadden is in de jaren dat hij te Vuren en Dalem staat enkele keren afgevaardigd door de classis Bommel naar de synode. Namens de classis bezoekt hij de vergadering van de classis Tiel. Meerdere keren wordt hij in het moderamen van de classis gekozen. In de rekeningen van de Queastor van de classis Bommel lezen we de onkosten die door hem betaald zijn rond het afscheid van ds. Schadden.
De losmaking op 3 april: aan ds. De Mist 15 gulden, aan de afgevaardigden 6 gulden. De 25 aanwezige Leden ontvangen ieder 3 gulden en 3 stuivers is samen 79 gulden. Ds. Schadden ontvangt voor het waarnemen van het actuarisschap (= het beheer der gelden) van Pasen 1752 tot Pasen 1753 een bedrag van 6 gulden en 10 stuivers. We hebben de kosten van de losmaking reeds genoemd. In de ‘Acta classis Extra Ordinair 3 april 1753 staat:
art 2: stondt binnen ds. J. van Zeijst gemuniert met credentie (= voorzien van geloofsbrief) van de Eerwaarde Kerkenraat van Garderen verzogt demissie voor de Wel Eerwaarde Heer J.H. Schadde beroepen predikant aldaar.
art. 3: De Eerwaarde Classis de credentie, den beroepingsbrief, de approbatie, de losmaking van Ds. Schadden bij de kerken van Vuuren en Dalem in debita forma (in orde) bevindende, dimitteert hoewel ongaarne den Wel Eerwaarde Heer Schadden ene honorable acte van dimissie (eervol ontslag) ter hand te stellen waarop Ds. Schadden met zegenwenschingen van de Eerwaarde vergadering afscheyd heeft genomen.
In juli 1753 wordt alles gereed gemaakt voor de bevestiging van de beroepen predikant te Vuren en Dalem. Ds. Henricus van den Banck predikant te Hurwene heeft het beroep reeds aangenomen. Kort na het vertrek van ds. Schadden uit Vuuren en Dalem brengen de ‘visitators classis’ bezoek aan de gemeenten. In de vergadering van de classis juli 1753 doen zij verslag van de gemeenten in de Tielerwaard. Over Vuren (dat vacant is) vertellen ze dat aanwezig zijn de leden van de kerkenraad en schoolmeester Dirk van Eck.
Ze berichten ‘dat er voor de voorleezer geen Bijbel in de kerk is. Hij moet zich behelpen met den Bijbel van den Predikstoel in welken ook zelfs verscheidene Capittelen niet gevonden worden door dien er verscheidene bladeren yuit waren en bij gevolg zeer defect.
Veele Jaaren is er aan de kerk geen reparatie gedaan, die echter zeer nodig is. Van de zeer ouden Schoolmeester wierd berigt dat er wel geene klagten tegen zijn Leevensgedrag is in te brengen; doch dat hij ter behoorlijke waarneeming van den Kerkendienst zeer weinig bekwaamheid had, en nog niet minder ter onderwijzing van de Jeugd, die daar door groot nadeel leed; wenschende de Broeders dat de Gemeente van een beteren Schoolmeester voorzien was. Op de overige vraagstukken is een voldoende antwoord ingebragt.’
Daarna wordt Dalem bezocht. Aanwezig zijn twee ouderlingen en twee diakenen. De Schoolmeester Jacobs Heilands wordt geëxamineerd. Verder is hier alles in een goede orde bevonden. De kerkeboeken waren in een kistje weggeslooten aan het huis van Monsr. Versteeg in bewaaring en konden dus aan de visitatoren niet vertoond worden.
Bij het bezoek aan de gemeenten wordt steeds voor de noodlijdende kerken 1 gulden 11 stuivers en 8 penningen afgedragen aan de visitatoren. Als de visitatoren een jaar later terug komen vinden ze in Vuuren ook alles ordentelijk en stigtelijk. De kerk is gerepareerd en ‘aan de predikstoel met eenen fraaijen Bijbel voorsien‘. Binnenkort zal hier de nieuw beroepene schoolmeester komen.
(Uit de Historie #91) Bijna tien jaar is ds. Schadden predikant geweest te Vuren en Dalem aan de Waal dichtbij Gorinchem. In Garderen is dan de kerkenraad (drie weken na het afscheid van ds. Joosting op 10 december) op 2 januari 1753 bijeen. De leden van de tegenwoordige en afgegane leden worden door de voorzitter (ds. Joh. Smits van Putten) vermaand om in ‘eensgesinthijd, in des Heeren Vrese en tot beste der Gemijnte dit werk te verrigten’. De broeders worden ieder gevraagd naar ‘hunne genegenthijd‘, daarop worden 20 personen op de nominatielijst gezet. Zes van hen zijn reeds predikant. De andere veertien zijn proponent. Vervolgens besluit men om deze lijst niet te verkleinen maar uit deze twintig personen iemand te beroepen.
Omdat er een verschil is tussen de leden van de kerkenraad [over de vraag] wanneer men tot beroep zal overgaan, besluit men op voorstel van de voorzitter om dat op 30 januari te doen. Voor die vergadering worden de predikant van Putten en van Barneveld uitgenodigd. Op de vraag of ‘sij door verkeerde middelen tot het beroepem van ijmand waren aangesogt’ antwoorden alle leden van de kerkenraad: ‘Neen, maar souden in gemoede naar best weeten tragten de beroepinge te doen!’ Als de stemmen worden opgenomen blijken er 8 op ds. Joh. Herm. Schadden, predikant te Vuuren en Dalem, te zijn. Drie stemmen zijn er voor de proponent D. Boone te Harderwijk.
Omdat ds. Serrurier van Barneveld weet dat het ambt Barneveld, maar ook de kerk van Garderen iets moeten bijdragen in de kosten van losmaking en dergelijke, vraagt hij waar dat geld vandaan moet komen. De leden die voor ds. Schadden stemden nemen op zich daarvoor te zullen zorgen. Daarna wordt de acte van beroep geschreven en door allen getekend. De Custos krijgt hem mee om de acte naar de beroepene te brengen. De zes ouderlingen, een oud-ouderling, twee diakenen en een oud-diaken tekenen de brief waarvan een copie in het Acte boek staat. Na een beraad van 14 dagen laat ds. Schadden weten het beroep ‘in ’s Heeren Mogenthijd’ aan te nemen.
Ds. Jac. van Zeijst (predikant te Rumpt) verzorgt, door de kerk van Garderen daartoe verzocht en gevolmachtigd, de losmaking van zijn gemeente Vuren en Dalem op 2 april. De dag daarop is de Classis van ‘Salt Bommel’ in een bijzondere vergadering bijeen. Nu wordt hij losgemaakt van de classis. Ds. Schadden preekt voor het laatst in zijn gemeente op 16 april. Zijn afscheidswoorden zijn naar aanleiding van Jeremia 17:16 “Ik en hebbe dog niet aangedrongen, meer dan enen Herder agter u (betaamde); ook en hebbe ik den doodtlyken dag niet begeert, gy weet (het); wat uit myne lippen is gegaan, is voor u aangezigte geweest’.
Een week later op 23 april wordt ds Schadden door ds. R.a Graffstede, predikant te Voorthuizen (als Inspector van de Classis) met de woorden van Paulus uit Colossenzen 2:1-5 bevestigd in onze gemeente. ‘Zyn Eerwaarde heeft nademiddag zig aan zyn Gemeente verbonden met Jezus woorden Luc 14:23 “En de Here zeide tot den Dienstknegt, gaat uit in de wegen, ende heggen, ende dwingtse in te komen, opdat myn huis vol worde’.
(Uit de Historie #92) Een maand later worden worden door de kerkenraad twee ouderlingen en een diaken ‘beroepen’ (waaronder de reeds eerder genoemde Peter Jacobsen). Als de kerkenraad op 2 oktober bijeen is, schrijft dominee: ‘onderzoek gedaan na den toestand der Gemeente en wierd bevonden, dat er geen bijsondere Staaltjes waren waarover men Klagtig hadde te sijn‘. Ouderling Peter Jacobsen verzoekt dan een uittreksel van datgene wat over zijn leven in de notulen van 18 oktober is geschreven. Dit wordt hem gegeven.
Drie weken is ds. Schadden predikant van Garderen wanneer we hem binnen de stad Elburg tegenkomen op 15 mei en volgende dagen. De classis van Neder Veluwe vergadert. Als hij mag spreken, wenst hij eerst des Heeren dierbaaren Zegen over deze Edele vergadering en verzoekt als lid te mogen worden aangenomen. Hij overlegt zijn papieren van beroep en vertrek, die in orde blijken te zijn. Vervolgens legt hij de eed van ‘purger wegens Simonie’ af (= zuiverheid wegens het kopen van geestelijk ambt). Hierna wordt hij als lid van de vergadering aangenomen en wordt hem een zitplaats aangewezen.
Op dezelfde vergadering zijn met credentie (geloofsbrieven) van de kerkenraad verschenen Peter Jacobsen, ouderling van Garderen en Rijk Aalten ouderling van Voorthuizen. De geloofsbrief van de laatste is niet ondertekend door de predikant (ds. R. a Grafstede). Ds. a Grafstede verklaart dat hij niet tekende omdat de classicale vergadering nog geen besluit heeft genomen om een ouderling uit Voorthuizen (hetzelfde geldt voor Garderen) uit te nodigen voor de vergadering. De Voorthuizer predikant is wel bereid om de geloofsbrief te tekenen als de classis hen uitnodigt en voor defroijement (betaling van kosten van verblijf) en reiskosten zorg draagt. Besluit hierover zal later in de vergadering genomen worden.
Er wordt voorgesteld dat men genoemde ouderlingen zal toelaten. Met ‘enige meerderheyt van stemmen’ besluit men dat ‘de Edele vergaderinge als nog swaerigheyt vindt om datselve dese reyse te vergunnen‘. Wel is men bereid om deze twee kerkenraden met ‘hunnen raadt te dienen, hoe ende op wat wijze deselven in het vervolg van tijdt de admissie van eenen ouderling uit de haeren souden kunnen faciliteren‘ (= tegemoet komen). De voorzitter maakt hen dit besluit bekend. Beiden verklaren dat zij tot handhaving van hun recht bij de Synode in beroep te zullen gaan.
De voorzitter zegt hen dat ze dan hun appel in de eerste week ter tafel van de Synode moeten brengen. De vergadering besluit dan om ds. P. Wijnstok van Harderwijk als buitengewoon gecommitteerde naar de Synode te zenden om de zaken van de classis in dezen te verdedigen.
(Uit de Historie #93) De laatste vergadering van de kerkenraad in 1753 is een bijzondere. Op 20 december is men bijeen met twee naburige Predicanten: ds. Smit van Putten en ds. Medenbach van Ermelo. Vijf personen worden nu geëxamineerd om toe gelaten te worden tot het houden van ‘Oeffeningen en Catechisatien‘.
In de notulen van de kerkenraad lezen we: ‘welke personen van den Predikant en Consulenten over de voornaamste poincten des H: Godtgeleerthijd so in het dogmatique als Practicale ondervraagt sijnde, so sijn Deselve met eenparige stemmen daartoe bequaam verklaart en toegelaten. Hebbende sij daartoe de Formulieren van Eenighijd hiernavolgende ondertekent‘.
Wij Ondergeschrevene bekennen en geloven mits desen dat wij sullen blijven bij de Lere conform Gods H: Woort, die tot nog toe in de publique Kerken deser Landen is geleert en in de Formulieren van Enighijd (dat is den Catechismus, Confessie en Canones Sijn. Dordracenae) is uijtgedrukt sonder in Catechiseeren, oeffeningen houden of schrijven iets te spreken, te Leeren of taxeren het welk in Saken of expressien daar soude mogen tegen aanlopen directelijk of indirectelijk ten welken eijnde wij sulks eijgenhandig ondertekenen.
Actum Garderen den 20 sten December 1753.
Egbert Lubbertsen.
Derck Egbertsen.
Johannes Hendricksen.
Friederik Hendricksen.
Rick Willemsen.
Egbert Lubbertsen zijn we reeds eerder tegengekomen als ouderling. Hij woonde op de boerderij ‘De Wal’. Derck Egbertsen is ook ouderling; in 1738 is hij ’tot Lidmaet der Gereformeerde Religie aangenomen. Hij woonde in het Garderbroek. Johannes Hendricksen is op het Kerstfeest in 1724 lidmaat geworden. Hij woonde in Essen. In 1752 wordt hij gekozen als diaken en in 1765 is hij ouderling. Friederik Hendricksen en Rick Willemsen wonen beiden in Garderen en zijn beiden diaken.
Nu wordt nu niet meer geoefend als voorheen. Keverling Buisman schrijft dat dit in Hoogeveen mede komt door ds. Schadden die zich doet kennen als een volgeling van de door Voetius gestichte richting. Zijn persoon, zijn prediking en zijn pastoraat sloegen kennelijk aan. Met de nieuwe predikant in Hoogeveen is er een nieuwe wind van leer gaan waaien: de orthodoxie in haar bevindelijk gewaad werd te Hoogeveen nu ook vanaf de preekstoel verkondigd.
In de vergadering van de classis op 7 mei 1754 te Harderwijk wordt meegedeeld dat in Garderen deze kwestie geregeld is. De visitatoren delen eerst mee dat op bijna alle plaatsen het ‘placaat wegens den ontheiliging van ’s heren dag’ afgelezen is van de kansels. In alle kerken was ‘van de predikstoelen het Nieuwe Placaat op de Oefeningen’ voorgelezen. Men gedraagt zich overal overeenkomstig de regels daarin opgenomen. Onder andere delen ze mee dat: ‘Te Garderen eenige Leden geexamineert waren en tot het houden van oefeningen en catechisatien gequalificeert, na alvorens de Formulieren van Eenigheit te hebben ondertekent, als mede de ordres in ’t Nieuw Reglement vervat‘.
(Uit de Historie #94) Het volgende jaar komt de ‘saak van de ouderlingen van Garder en Voorthuisen’ opnieuw ter tafel in de vergadering van 7 mei 1754 te Harderwijk. Meegedeeld wordt dat die kerkeraden in de besluiten van de synode zullen berusten. Wel verzoeken ze de classis waar ze zich moeten vervoegen om reis- en verblijfkosten te verkrijgen.
Twee jaar later, 18 mei 1756, worden 2 ouderlingen en een diaken gekozen. Naar gewoonte nemen de afgaande leden op zich om degene die in hun plaats gekozen is hier van in kennis te stellen. Gekozen tot diaken wordt Hendrik Franken. Men gaat direct na de vergadering naar Franken toe die blijkbaar niet ver van de pastorie woont. De overige leden van de kerkenraad zijn nog bijeen in de pastorie als zij terugkomen met de boodschap hoe ze bij Franken en zijn ouders zijn ontvangen. Franken wenst de verkiezing niet aan te nemen. Daarvoor geeft hij de volgende redenen:
‘Als eerste zijn land: Hij is nog geen huiszittende (arme of oude man), en hij nu hier en dan daar en daarom niet in staat het waartenemen. Hij voegt er nog bij dat hij liever uit de gemeente zal vertrekken dan dat hij dit zal aannemen’. Blijkbaar is Franken ongetrouwd en woont hij bij zijn ouders in. Die ouders willen niet dat hun zoon het aanneemt. Ze dreigen er mee dat ‘als hij er toe opging, hij aanstonds haar huijs moeste ruijmen’.
Predikant en kerkeraad overleggen wat ze moeten doen. Ze raadplegen ‘Smetius’ (het handboek met kerkelijke regels). Drie nieuwe leden worden afgevaardigd en naar het huis van Franken gezonden. Zij herhalen het verzoek aan Franken en zijn ouders om het diakenambt op zich te nemen. Enige tijd later komen ze terug aan de pastorie: ‘waarop de Committeerde tot haar Leetwesen berigted, dat sij niets hadden konnen verwinnen maar dat voorgemelde Persoonen even stijff blijven staan! Waarop de Broederen om den Vrede so veel mogelijk te gewaren en alle verwijdering voor te komen goetgevonden, aanstonds van nieus te vergaderen ter verkiesinge van enen Nieuen Diaken: gelijk geschiet en door de pluralitijt verkoren is: Jan Hendrikse van Meerveldt, die sulks na enig beraadt aangenomen en na Wettige en onverhinderde afroepinge met voorgenoemde ouderlingen den 7 Junij 1756 elk in ’t haare plegtig onder toewenschinge van Gods Segen, ingesegent sijn’.
(Uit de Historie #95) Het volgende jaar geeft de verkiezing van een diaken opnieuw moeilijkheden. Rijk Willemze wordt gekozen. Hij weigert echter de benoeming aan te nemen. Hij voelt zich daar niet toe verplicht: ‘eendeels om dat hij alrede 6 Jaaren geseten hadde, en andersdeels dat er nog andere stoffe was buijten hem‘. Als de andere leden zijn weigering vernemen dan verklaren ze: ‘Dat sij dese wijgering niet onredelijk en vonden, dat sij ook niet en bedoelden door een weg van Regten sijn persoon daartoe te verpligten, maar dat sij het vriendelijk versogten. onder meer andere redenen, bijsonder om dese: terwijl sij bedugt waren, dat sij een ander in sijn plaats op het Dorp verkiesende in deselfde moeijte souden gebragt worden, daar sij in het voorledene Jaar in geraakt waren, en waaromtrent sij oordeelden het beter te zijn eerst de WelEerw. Classis van Neder Veluwe om Raat te vragen hoe in sulks gevallen te handelen, ten eijnde tegens sulks moeilijkheden gedekt te sijn’.
Willemze neemt dan de verkiezing enige uren in bedenking. Eindelijk laat hij zich ‘peruadeeren (= overreden) om desen last nogmaals op sig te nemen’. Tevens wordt nu eenparig besloten om hierover een quaritur (= vraag) bij de classicale vergadering van Neder Veluwe in te dienen van de volgende inhoud: ‘De onderschrevene vraagt eerbiediglijk uijt Naam en Last des E: Kerken Raats van Garderen aan de WelEerwaarde Classis van Neder Veluwe, thans vergadert te Vaassen. hoe te handelen ingevalle er nootsakelijk aan een plaats een diaken nodig is, en daartoe een ongehuwt en bij sijn ouders inwonendt persoon verkoren wordende, die sulks verwijgert aantenemen. Sijnde hierop dese Vergaderingh onder danksegginge tot den Allehoogsten en afsmekinge van ’s Heeren Allerdierbaarste Zegeningen, in alle hartelijkhijd en Liefde geschijden’.
Ds. Schadden wordt op 16 april 1758 door de kerkenraad afgevaardigd naar de vergadering van de classis die twee dagen later te Vaassen wordt gehouden. In artikel 49 van deze vergadering lezen we de vraag van Garderen en het antwoord van de Edele Classis. Men meent ‘het voeglijkste te sullen sijn: Den H.W.Geb: Heere Landdrost van Veluwe ootmoedig te versoeken, om so een persoon door sijn hoog Gesag daartoe te verpligten‘. Ds. geeft op 27 april 1758 aan de leden van de kerkenraad verslag van het antwoord van de classis. In het geval van een weigerachtig persoon die niet in de kerkenraad wenst plaats te nemen, moet men in beroep gaan bij de Landdrost van Veluwe.
(Uit de Historie #96) Op dezelfde vergadering van de classis op 18 april 1758 stelt ds. Schadden aan de orde de vraag: ‘Hoe te handelen omtrent het doopen van een Kindt waarvan de Ouders niet alleen yen enenmaal ongodsdienstig zijn, maar selfs ook betuygen niet te weeten waarom sy Haar Kindt willen Laten doopen‘. Het antwoord stelt men uit tot de vergadering van het volgende jaar.
Te Epe is men dan bijeen op 8 mei 1759. De vraag wordt dan door de voorzitter in bespreking gegeven. De Broeders spreken er uitgebreid over en uit hun adviezen blijkt dat de vergadering vindt ‘dat men in het dopen van kinderen sig stricte an de Sijnodale resolutien te vinden in Smetii repertorie, soude houden‘.
Als de kerkenraad naar maandelijkse gewoonte op 7 September 1758 bijeen is vraagt dominee ‘of het niet nodig soude sijn bij dese vergadering wederom enen Nieuwen Ouderling te verkiesen, terwijl het den Godt van Leven en van doot belieft hadde door den doot weg te rukken Haare Waerden en Geliefden Mede Broeder Peter Jacobsen‘. Men vindt het een goed voorstel. Dan verklaart de voorzitter dat uit de notulen van vroeger jaren blijkt dat in een dergelijk geval altijd de ‘oud-ouderling van de overledene wederom aangesteld wierd, om solang de plaats te vervullen, als de Overledene hadt moeten dienen‘. Daarom wordt de oud-ouderling Jan Rikzen ‘na drie onverhinderde voorstellingen’ opnieuw bevestigd.
Steeds vier keer per jaar, voor Pasen, Pinksteren, in het najaar en voor Kerst, vraagt de predikant de broeders naar het gedrag van de ledematen in hun district. Dominee tekent vervolgens aan ‘so quamen ten aansien van het uijtwendige geen klagten in’. Op 21 oktober 1764 maakt ds Schadden bekend dat ‘Sijn Eerwaarde op eenparige en alsins wettige wijze tot Leraer in de grote en Aansienlojke gemijnte van het Hogeveen in het Landschap Drenthe beroepen was‘. Veertien dagen neemt hij die beroeping in overweging. Op 3 november geeft hij de leden van de kerkenraad bericht dat hij sich gedrongen gevonden had om het beroep aan te nemen.
Twee weken voor zijn vertrek uit Garderen, op 13 januari 1765, is de kerkenraad bijeen. Ds. stelt voor of het niet ‘voegelijk ware, terwijl het den HEERE van Leven en dood behaagt hadde naar de Ewighijd te roepen Hunnen Waarden en Welgeliefden Mede Broeder Rijk Wulven, ten eersten voor de Losmakinge van den Leraar nog wederom een ander Ouderling te beroepen’. De leden spreken er over en nemen het in beraad. Twee dagen later melden ze dat ze dit niet nodig vinden. Als reden geven ze dat Rijk Wulven nog niet eens begraven is en verder dat wel vaker een beroep is uitgebracht met 11 stemmen.
Door de WelEerwaarden Heer Moses Colpaar, VDM te Putten en gevolmachtigde van de Gemeente van het ‘Hoge Veen’, wordt ds Schadden op 15 januari 1765 van de Kerkenraad van Garderen en de dag er op van de Classis van Neder Veluwe losgemaakt. Bij de losmaking van de classis deelt hij mee dat hij niet in de Weduwen Beurs wil blijven. Op 27 januari neemt ds Joh. Schadden afscheid van de gemeente van Garderen nadat hij hier 11 jaren en 9 maanden heeft gearbeid.
De Boekzaal schrijft:
‘Den 27 Jan. heeft onze zeer geliefde Predikant de wel Eerw. zeer geleerde Heer J.H.Schadden in tegenwoordigheid van een grote toevloed van menschen, niet zonder aandoeninge van Spreeker en Hoorders, zyn afscheidsreede gedaan predikende over Handelingen 18: 20,21 “Ende als zij baden dat hy langer by haar blyven zoude en bewiligde hy het niet, maar hy nam afscheid van hen…..enz.”
De notulen eindigt hij met: ‘Onder toewenschinge: Dat de Opperste Herder der Schapen zig over dese harderlose gemijnte ontfermen, en Deselve met zijne gunste nabij mag zijn. AMEN DE HEERE, DOE ALZO!’
In het diakonieboek komen we in 1769 nog een post tegen die betrekking heeft op de losmaking van ds. Schadden. Waarom nu pas? Bij de inkomsten vermeldt de tijdelijke diaken Klaas Evertzen: ‘gift van Essen tgeen overgebleven was van de losmaking van ds. Schadden 47 gulden en 5 stuivers’.
(Uit de Historie #97) Voor we iets over de periode van ds. Schadden in Hoogeveen zeggen kijken we eerst even naar de besluiten van de Ampts Jonkers van Barneveld. Regelmatig komt steeds aan het eind van de maand augustus een verzoek uit de pastorie van Garderen naar de Jonkers. In 1753 toont dominee aan dat ‘de goot om de Wheem en eenige vensters diende vernieuwt te worden‘. De Jonkers vinden het goed dit alles op ‘de meeste menage te doen maaken’ (= zuinig, zonder verkwisting). Het volgende jaar verzoekt ds. Schadde:
- eerstelijk dat de Glaasen aan den Hoft moogen verlaagd worden.
- dat het hokkentje tussen het huijs en de schuur mogte vernieuwt worden.
- om Een Leggende plaat (waarschijnlijk een aanrecht) te moogen hebben in de keuken.
- dat Eyken boomen staande omden boomgard mogten verkogt worde; en met jonge Ypen ingepoot.
- om Eenige Jonge appel boompjes in sijn boomgard te hebben.
- Een nieuwe Drumpel aan de agter deur.
De Jonkers overleggen hier over en gaan met het verzoek akkoord. Ze geven de kerkmeester Hendrik Garritsen van Meerveld de opdracht om alles met de meeste menagie te doen maken. Dominee verzoekt op 27 aug 1755 dat ‘het heckentje en stakketsel voor syn deur mogte vernieuwt worde, alsoo t oude vergaan was (staketsel is een rij staken of palen op geringe afstand van elkaar in de grond geplaatst, meestal met traliewerk verbonden). Dit wordt eveneens goedgekeurd.
Hij deelt eveneens mee dat ‘de bijbel in de kerk op den Predikstoel bijna versleeten is. En niet meer koste worde gebruykt, en ten uyterste noodtsaakelijk Een nieuwe te koopen‘. Weer gaan de Jonkers akkoord. De ‘Heer predikant’ wordt toegestaan dit te doen. Of dit werkelijk gebeurd is, is niet duidelijk. Tien jaar later komen we hetzelfde verzoek tegen in de stukken van de Amptsjonkers.
Tevens komt er een (houten) hek om de hof. ‘Omdat desselfs hoft wegens ’t vallen der boomen en uytroyen van den hogh open Lagh en versogt dat deselve mogte afgerickt worden. En binnen Langes Een doorne Heggetje gepoot worden‘. In 1757 wordt het staketsel bij de pastorie geverfd. In de keuken komen twee nieuwe ‘Glas Raamen’ en wordt de vloer door enige nieuwe ‘estreicken goed gemaakt’. Bijkbaar zijn er twee keukens want de ‘Glassen in de groote keuken mogen uitgenomen worden en ‘groote nieuwe Ruyten ingeset’.
De volgende verzoeken worden in 1760 goedgekeurd:
‘(1) Een nieuwe Estericken vloer in de agterkamer. (2) de schoorsteen in de agterkeuken boven ’t Dack op nieuw op te metselen. (3) dat de oude oven in de keuken mogt worden afgebroken, en Een nieuwe oven in den Hoft te setten. (4) dat de plank op de bank voor de deur mogte vernieuwt worden’.
Blijkbaar komen de Jonkers in de laatste week van augustus steeds naar de plaatsen van hun ambtsgebied om te luisteren naar de verzoeken die er leven en het gevraagde te bekijken. Na Garderen gaan ze dan naar Elspeet. Op 22 augustus 1763 lezen we: ‘Bij t passeeren tot Garder na Elspeet. Den Heer preedikant Schadde aldaar versoekende aan de Heeren Jonkeren:
- te mogen hebben eene Nieuwe Estricke Vloer (alsoo de oude vergaan was) in de keuken en in de gangh.
- Een turftkist onder de regt bank in de kook keuken.
- dat syn schuur opnieuw mogte opgedeckt worden.
- Een hoek van Een Doorne Hegge te moogen poote tussen den Hoft en den bomgoot, alwaar de rick hout vergaan syn.
- om heysters te moogen pooten om den boomgard om te strekken tot dekkinge voor de koude winden want anders vreest de jonge gepoote boomen in den boomgard te sullen dood gaan.
De Jonkers C. v. Zuylen v. Nievelt, C.J. v. Renesse en L.W. van Essen geven hun goedkeuring.
(Uit de Historie #98) Na het afscheid op 27 januari 1765 van de gemeente Garderen volgt in dezelfde week de verhuizing naar Hoogeveen. Zondag 3 februari wordt ds. Schadden door drie afgevaardigden van de classis Meppel in zijn dienst ingezegend: ds. A.W. Prumers (Vledder), A.Staverman (Wanneperveen) en ds. G.A. van Riemsdijk (Meppel). Gepreekt heeft Ds. Staverman, over 1 Thess. 5:19 ‘En Bluscht de Geest niet uit’.
Weer een week later op zondag 10 februari doet hij zijn intrede met een rede uit Handelingen 16: 9 en 10, de geschiedenis van het gezicht te Troas. De Boekzaal schrijft over de intrede: ‘De Schaare toegevloeit om de intree predikatie te horen was vrij groter als de kerk voor een ordinaire vergadering, te klein, kon vatten’.
Ds. Schadden is de opvolger van ds. F.C de Vriese , die van 1711 tot september 1763 predikant van Hoogeveen was. Na het overlijden van ds. De Vriese op vijfenzeventig jarige leeftijd is er enige tijd een proponent die de diensten verzorgd. Samen met de kerkenraad hadden de gevolmachtigden van de familie Van Echtens en van de Algemene Compagnie een groslijst met 25 namen opgesteld, hieruit werden er 6 gekozen en uiteindelijk 2. Na het bedanken van ds. Stuivinga werd op 19 oktober 1764 ds. Schadden door de Compagnie beroepen. ‘Ds. Schadden doet zich overduidelijk kennen als een volgeling van de door Voetius gestichte richting. Zijn persoon, zijn prediking en zijn pastoraat sloegen kennelijk aan. De oefenaars weken zelfs uit naar Zuidwolde. Ook dit wijst er op dat met de nieuwe predikant een geheel nieuwe wind ging waaien: de orthodoxie in haar bevindelijk gewaad werd te Hoogeveen nu ook vanaf de preekstoel verkondigd’, zo lezen we in genoemd boek.
Het kerkgebouw is van oorsprong een kruiskerk die in 1652 gebouwd is. Oorspronkelijk bood ze plaats aan ongeveer 500 personen. Toen de bevolking bleef groeien moest de kerk verschillende keren worden vergroot. Kort na de komst van ds. Schadden zijn er bouwplannen. In de Boekzaal van Janauari 1768 lezen we dat de gemeente jaarlijks groeit en dat het al ‘sedert eenige Jaaren bezwaarlijk binnen de muuren van ’s Heeren Heiligdom, tot verrigtinge van haaren Godsdienst, konnende bevattet worden, en dit gebrek van tyd tot tyd toeneemende, en wegens haaren aanwas vermeerderende; zoo heeft het den Hoog Welgeboren Gestr. Heere Roelof Baron van Echten, Heere van Echten en van ’t Echtens Hoogeveen, enz. enz. enz., als Heer van deeze Plaatse, goedgunstiglijk behaagt tot een aanmerkelyke en genoegzame vergrooting der Kerke te resolveeren (=besluiten), welke begonnen is in den Jare 1766, en voleindigt in den voorgaanden Jaare 1767; na welker voltrekkinge op Nieuw Jaarsdag, of Vrijdag den 1 January 1768, door onzen geliefden Leeraar, den Wel Eerw. Heer ds. Johannes Hermannus Schadden, (met overleg en goed keuringe van den Hoog Welgeb. Gestr. Heere van Echten Roelof Baron van Echten, enz. enz. enz. voornoemt, en in byweezen van Haar Hoog Welgeb Mevrouwe Douariere van Wylen den Hoog Welgeb Gestr. Heere Jan Baron van Echten, Heere van Echten en Echtens- Hoogeveen, enz. enz. enz., twee Freulens uit den Hoog Adelyken Huize Echten, en den Hoog Welgeb. Gestr. Heere voornoemt, alhier expres ter bywooninge van deeze plegtigheid opgekomen; ofschoon anders behoorden tot de nabuurige Gemeente van Ruinen; en een groote menigte toehoorderen) een plegtige Leerreden, ter Inwydinge van de nieuws vergrote Kerke, met veel aandoeninge van Spreeker en Hoorderen is gedaan: Zyn Wel Eerw. nam tot een Text den geheelen 134 sten Psalm: Een lied Hammaaloth. ‘Ziet, looft den Heere, alle gy knegten des Heeren, enz’. De Voorafspraak was 1 Sam. XVI: 4b en 5a. de Inleidinge Jes. LIV:2. Voorgezongen Ps CXXII:1 en de nazang Ps CXXII:3; zynde ter gelegentheid van den Nieuw-Jaarsdag, gepaste Zegenwenschingen uitgeboezemd over de aanweezende Hoog Adelyke Familie uit den Huize van Echten, Leden van den Kerkeraad en byeenvergaderde Gemeente’. Nu zijn er 800 zitplaatsen.
(Uit de Historie #99) Als ds. Schadden in 1768 25 jaar predikant is komen we een bericht tegen in de Boekzaal over de herdenking van dit feit: ‘Zijn Wel Eerw. vond zig opgewekt, uit aanmerkinge van des Heeren goedertierenheid na den uit- en inwendigen mensche, geduurende het vierde gedeelte van een Eeuwe bewezen (welken tijd zyn Wel. Eerw. als een gaarne getrouwe arbeider in den dienst zynes Gods onvermoeit, in ondervinding van des Heeren hulpe, bystand en bekwaammakende genade, boven de meeste zyner tydgenooten heeft mogen genieten, als zynde zyn Wel Eerw. na voleindinge zyner Akademische Studien in den Jare 1743 beroepen en bevestigt tot Leeraar in de gecombineerde Gemeente van Vuuren en Dalem, onder de Eerw. Classis van Zaltbommel, van daar wierd zyn Eerw. in den Jaare 1753 beroepen en bevestigt te Garderen, onder de E. Classis van Nederveluwe, totdat eindelijk op den Herfst des Jaars 1764 beroepen en in de Maand February des volgenden Jaars 1765 in deze volkrijke en aanzienlijke Gemeente bevestigd is) een Eben -HaÎzer of plegtig gedenkteken onder ons op te rigten, en dus zyn Jubile of 25 jarigen Predikdienst te vieren, nemende by die gelegntheid op Zondag den 19 Juny ’s morgens tot een stoffe zyner Verhandelinge de zeer gepaste woorden van Paulus, uit Hand. XXVI:22 ‘Den hulpe van Godt verkregen hebbende …’. De Voorafspraak was uit I Sam. VII:12. In plaats van een Inleiding opende zyn Eerw. den samenhang van het Text-Capittel; Voorgezongen Psalm CXVI: 10 en 11. De Nazang was Ps XIX het laatste of 7de vers.
De hertelyke en opregte wensch dezer Gemeente is, dat Jehovah God, die zyn Eerw. tot hier toe geholpen en tot op dezen dag heeft doen staan, (gelyk zyn Eerw. in navolginge van Samuel en Paulus, volgens aanleidinge van de Voorafspraak en Text volmondig betuigde) zyn Eerw. ook verder de noodige Lighaamskragten en Zielsvermogens wil schenken, en door zyne genade bekwaam maken, om de gewigtige hem toebetrouwde post onvermoeit met yver en opgewektheid des herten een menigte van Jaren waar te neemen, en veele onsterfelijke Zielen voor Koning Jesus in te winnen, tot dat zijn Eerw. des Heeren raad hier op aarde uitgediend hebbende, als een getrouw dienstknegt Jesu Christi den vollen genadeloon ontvange, en met de door zyne Eerw. toegebragte Zielen verzadiginge van vreugde eeuwiglyk en altoos geniete.’
(Uit de Historie #100) In Hoogeveen hebben zich in augustus van 1751 eveens beroeringen voorgedaan al waren ze van andere aard dan in Nijkerk. In het boek ‘Hoogeveen, oorsprong en ontwikkeling 1612-1813’ door mr. F. Keverling Buisman is daarover te lezen. Verschillende gegevens komen uit dat in 1983 uitgegeven boek.
Zijn voorganger woonde in een eigen woning. Voor ds. Schadden werd een nieuwe pastorie gebouwd. Zijn traktement bedroeg in Hoogeveen zes honderd gulden per jaar.
In Hoogeveen kent men al eeuwen de zondagse trommelslager. Jonker van Echten, oud militair en stichter van Hoogeveen, huurde een tamboer om zijn werknemers in de venen te laten weten dat het tijd werd om naar de ‘kapel van Hooch Echten’ te wandelen. Later toen de kerk in Hoogeveen werd gebouwd bleef deze traditie bestaan. Een vast onderdeel van de route van de tamboer was om zich op de pastorie er persoonlijk van te vergewissen, dat de predikant in staat was de dienst te leiden. Dat gebruik is ingevoerd nadat op zondagmorgen 31 januari 1779 ds Johannes Hermannus Schadden niet opkomt dagen. De kerkgangers maar wachten. Als men uiteindelijk poolshoogte gaat nemen, ligt dominee dood in bed.
Over zijn overlijden schrijft men in De Boekzaal: ‘Op het aller onverwagtst wierdt de Gemeente van deze plaats in diepen rouw gedompelt, wanneer deszelfs zeer geliefde Leeraar, Johannes Hermannus Schadden, op Rustdag den 31 January ’s morgens bevonden wierdt gegaan te zijn den weg van alle vleesch, na dat zijn Wel Eerw. zich den vorigen avond welvarend ter ruste begeven, en (volgens zijn Wel Eerw. eigen betuiging) zich nog met veel lust tot het H. Dienstwerk bereid hadde, dat zijn Wel Eerw. op dien dag des Heeren voornemens was, na gewoonte ten vollen te verrigten. Dus wierdt deze wakkere Godsknegt zeer snellijk afgesneden, in den ouderdom van 58 jaaren, 4 maanden en 4 dagen, in het 36 ste jaar van zyne bedieninge; hebbende (dat eenigsins aanmerkelijk is) aan deze plaats juist 14 jaaren het werk van een getrouw Wagter waargenomen, juist de Verhandeling van den Heidelbergsche Catechismus op den vorigen dag des Heeren ten einde gebragt, en zijn vervolgstoffe Matth. 13: 3-8 op dien zelven dag juist afgehandelt.
Zo behaagde het den Opperheer, dezen zijnen knegt op Rustdag van zijn post af te roepen en gelijk men op goede gronden vertrouwt, te doen overgaan in de eeuwige ruste der heerlijkheid.
Niet zeker wetende, of de Boekzaal-Lezer door een Levensbeschrijving, van den Overledenen nader berigt krijgen zal, kunnen wij niet nalaten, van denzelven, tot deszelfs welverdienden lof, hier bij te voegen: dat deze wakkere Leeraar in deze ongemeen groote Gemeente, die onder de Gemeentens in Nederland, die maar van een Predikant bediend worden, in grootheid haar weerga niet ligt vinden zal, met een uitstekenden ijver, ongemeen veel werk, tot nut van veelen gedaan heeft; dat dezelve daarom, alsook om zijne vriendelijke bescheidenheid, deftig, opregt en vreedzaam bestaan, verstandige en voorzigtige handelwijze in voorkomende zaken, onberispelijk en Godvrugtig gedrag, en welmeenende getrouwigheid in zijnen dienst, bij een iegelijk in de Gemeente, en vooral bij de waare Godvruchtigen, en alle die het aangezigt na Sion gewend hebben, zeer geagt en gelieft was, en dat deszelfs verlies daarom betreurt wordt: zullende deszelfs gedagtenis bij de Hogeveensche Gemeente nog lange in zegening blijven.
’s Mans stoffelijk deel is op maandag den 8 Februari rouwstatelijk gebragt na het huis der samenkomst aller levendigen. De Wel Eerw. zeer geleerde Heer C. Hartman, Pred. te Koekange, die de eerste Predikbeurt na de begravenis alhier vervulde, heeft des overledenen kortelijk gedagt, predikende over Jes. 21:11 en 12: Den last van Duna, men roept tot mij uit …. Zoo dat Hoogeveen Vakant is’.
H.E.v.d.V.