(Uit de Historie #101) Nadat ds. Schadden eind januari 1765 is vertrokken duurt het ruim een maand voordat de kerkenraad bijeenkomt. Aanwezig zijn dan op 7 maart ook twee naburige predikanten: ds. N. Pronk van Nijkerk en ds. F. van Essen van Kootwijk. Er wordt een lijst opgemaakt van te beroepen personen; er worden 10 predikanten en 10 proponenten genoemd. Vier dagen later op 11 maart is men weer bijeen. Eensgezind wordt ’tot Herder en Leraer beroepen den Eerwaerden en Wel Geleerden Heer Isaac de Leeuw‘, kandidaat te Utrecht. De beroepsbrief wordt gereed gemaakt. De brief is letterlijk van dezelfde inhoud als die van bijna honderd jaar eerder bij het beroep van ds. S.ab Hooghland. Vier ouderlingen, twee oud-ouderlingen en drie diakenen tekenen met de naburige predikanten deze brief. Weer staat een afschrift er van in het notulenboek.
De brief wordt aan de koster overhandigd die opdracht krijgt om hem ‘in eigen persoon aan de beroepene te brengen’. Dezelfde dag wordt de akte van beroeping aan hem overhandigd. Na zijn intrede schrijft hij in de notulen van Garderen dat hij ‘dit beroep zonder eenige bedenkinge heeft aangenomen, overtuigd van de Godlijke roepstemmen, uit de wegen der Godlijke voorzienigheid in deezen duidelijk op te merken‘.
Isaacq de Leeuw (de voornaam wordt op verschillende manieren geschreven Isaac, Isaacq, Izak en Isaak) is op 21 mei 1740 te Utrecht geboren als vijfde kind in het gezin van Meus de Leeuw en Helena Margaretha Johnston. De dag na zijn geboorte wordt hij gedoopt in de Buurkerk. Vader, die diaken geweest is, is notaris en procureur in de Domstad. Na de Latijnse school studeert Isaac aan de hogeschool in Utrecht. Hier is hij een van de vele leerlingen van de hoogleraar Gisbertus Bonnet. Ds. De Leeuw is ongehuwd.
Op 5 maart 1765 wordt hij door ds. Roosier, predikant te Lopiker Kapel, praeparatoir geëxamineerd ‘binnen de stad Utrecht samen met twee andere wakkere Jongelingen’. Eerst houdt hij een proefpreek over Spreuken 23 :26a. Daarna wordt hij over zijn kennis van het Hebreeuws onderzocht naar aanleiding van Spreuken 23. In het Grieks bespreekt hij Johannes 3. Vervolgens geeft hij kennis ‘van de voornaame Stukken der Heilige Godgeleerdheid ende verschilpoincten, met degene die buiten ons zijn.’ De aanwezigen zijn blij over de ‘bekwaamheit, vaardigheit en doorslaande blijken van grondige kennis.’ Met het ‘grootste genoegen en hartelijke zegenwensch’ geeft men Isaacq en de andere jongelingen de vrijheid tot de Evangelie Prediking. Nu is hij proponent. Zes dagen later wordt de brief uit Garderen hem overhandigd.
In een hiervoor belegde vergadering van de classis op 1 mei heeft hij peremptoir examen afgelegd te Nijkerk. De predikanten N. Pronk van Nijkerk en ds. M. Colpaar van Putten nemen het examen af. Het examen bevat de volgende onderdelen: Proeftekst Romeinen 8:1, in het Hebreeuws Psalm 1 en in het Grieks Romeinen 8. Isaak geeft ‘zulke doorslaande blijken van zyne bekwaamheden dat hy met volkomen genoegen aan de Gemeente van Garderen is toegewezen.’
Op 9 juni doet hij intrede in Garderen. Door zijn vriend en oud plaatsgenoot ds. G.J. Nahuys van Oud-Beijerland wordt hij bevestigd. Welke bij die gelegentheid des voordemiddags predikte over Johannes 21 : 17b: “Weyd myne schaapen”. De Bevestigde deed des nademiddags zijn eerste leerrede over Handelingen 10 : 29b en verbond zich aan zijn gemeente met de vraag van Petrus aan Cornelius: “Zoo vraag ik dan om wat reden gy my ontboden hebt”. De oplegginge der handen is geschied door de Wel Eerwaarde Heeren Ds. A. Schimmelpenninck, Predikant te Harderwyk (inspector der Classis) en Ds. Ameshof, Predikant te Ede.
(Uit de Historie #102) Twee weken na de intrede van ds. De Leeuw zal hij het Heilig Avondmaal bedienen. Daarom is de kerkenraad op 20 juni bijeen. Genotuleerd wordt dat er geen klachten zijn over leer en leven van de lidmaten.
De vergadering van de kerkenraad op 25 juli 1765 besluit om de uitgestelde kerkenraadsverkiezing maar na te laten. Alleen voor de begin januari overleden ouderling Rijk Wulven wordt Rijk Willemsen van Garderen met meerderheid van stemmen gekozen. Op 11 augustus wordt hij, na driemaal de gemeente te zijn voorgesteld, bevestigd. In die notulen staat ook dat Beeltjen Hendriks van Meerveld naar Warmelskirchen is vertrokken en Rijntjen Gijsberts van Stroe naar Putten.
De kerkenraad is op 5 augustus bijeen ter gelegenheid van de gewone kerkvisitatie. De bezoekende inspectoren van de classis ‘hebben alles naar genoegen bevonden’. Al tijdens de volgende vergadering op 22 september maakt ds. De Leeuw bekend dat hij een beroep ontvangen heeft van de gemeente IJsselmonde en dat hij ‘ditzelve beroep, van wegen verscheidene zonderlinge omstandigheden, daar in zamenlopende, zekerlijk moest in overweging nemen‘. Ds. De Leeuw is dan ruim drie maanden predikant in Garderen.
In de Boekzaal lezen we over dit beroep: ‘IJsselmonde: De Wel Edele Gestrenge Heer Meester J. Buchon, Heer van IJsselmonde, Raad in de Vroedschap en Oud Burgemeester van Rotterdam; mitsgaders Bewindhebber der Oostindische Compagnie te Kamer Rotterdam, heeft ter vervulling van de vaceerende Predikantsplaats op gemelde zijn Wel Edele Gestrenge Heerlykheid, als Collator dier Kerke, den Wel Eerwaarde zeer geleerde Heer I. de Leeuw, Predikant te Garderen, met Collatie begonstigt en is gemelde Collatie in de Classis van Schieland, den 10 Sept 1765 Kerkelyk behandelt en volkomen geapprobeert‘.
De kerkenraad van Garderen verneemt op 29 september dat dominee ‘zich verpligt heeft gevonden om voorgemeldde beroepinge uit aanmerking van vele zonderlinge omstandigheden in den weg der Godlijken voorzienigheid zamenlopende aan te nemen‘.
Ds. De Leeuw wordt van de kerkenraad in Garderen losgemaakt op 19 november door ds. Petrus Wijnstok van Harderwijk. Hij doet dit als ‘gevolmagtigde van den Wel Edele Gestrenge Heer en Meester Jean Buchon, Heer en Collator van de Kerk te IJsselmonde’.
De volgende dag is hij losgemaakt van de classis van Nederveluwe. De notulen vermelden dat de aanwezigen ‘betuigden te wenschen dat ze ds. De Leeuw langer onder haar hadden mogen behouden’. Ds. De Leeuw ontvangt de vereiste stukken. ‘Waarop Ds I. de Leeuw ‘met hertelijke dankzeggingen en uijtboezeming van Gods genade en zegen een tederhartig afscheid van deze WelEwaarde vergadering heeft genomen het welk alles door de Praeses met een welhertelijke medewensch van het heil des Heren is beantwoord‘. Omdat hij nog geen zitting in de classis had genomen overhandigt hij, volgens overeenkomst, aan de Inspectoren 50 gulden voor de Weduwenbeurs, hoewel ‘hij er niet in participeerde’.
‘Op 1 december‘, zo lezen we in de notulen, ‘heeft de leeraar, naa omtrent een half jaar hier gearbeid te hebben, plegtig zijne afscheid van deeze gemeente genomen met de woorden van Paulus 1 Cor: 3 : 7; ‘ Zoo is dan, noch hij die plant, iets; noch hij, die nat maakt; maar God, die den wasdom geeft. Hij spreekt de wens uit dat de Heere zich over deze gemeente zal ontfermen, en een gepasten arbeider in dezen hof zal uitzenden‘.
(Uit de Historie #103) ‘Van wegen verscheidene zonderlinge omstandigheden, daar in zamenlopende’ aldus de notulen van de kerkenraad in Garderen neemt dominee het beroep naar IJsselmonde aan. Nu de toestand is daar treurig. In het boek ‘Grepen uit de geschiedenis van IJsselmonde’ door H.L. Baars lezen we er over.
Er is geen kerkenraad. De predikant ds. L. Evenhuys is door de classis afgezet. In 1739 is hij van Soest naar IJsselmonde beroepen door Jean Bichon die van zijn ambachtsheerlijke rechten gebruik maakte. Na enkele jaren wordt ds. Evenhuis beschuldigd van overspel. Hij wordt geschorst. Later mag hij zijn preekbeurten weer waarnemen, maar het kerkbezoek is uiterst gering. Wie durft de machtige landheer immers weerstreven? In januari van 1765 worden er opnieuw klachten van overspel en dronkenschap ingediend bij de classis. De situatie is onhoudbaar en ds. Evenhuys wordt verwijderd. Dan verzoekt de heer Bichon de classis om het beroep dat hij gedaan heeft op ds. De Leeuw te bekrachtigen en kerkelijk te maken. Dit gebeurt 10 september. De Synode van Zuid-Holland zorgt dat er een kerkenraad gekozen wordt.
Op 15 december 1765 wordt De Leeuw bevestigd als predikant van IJsselmonde door ds. N. van der Poel predikant te Pernis met 1 Corinthe 16:10. In de middagdienst doet hij in intrede met 1 Corinthe 4:1 : ‘Alzoo houde ons een ieder mensch voor dienaars van Christus, en uitdelers der verborgenheden Gods’.
Enkele weken nadat De Leeuw het beroep naar IJsselmonde heeft aangenomen, schrijft hij in de notulen van de Garderense kerkenraad op 13 oktober 1765 dat ‘overgegeven is de attestatie van lidmaatschap van Helena Margaretha Johnston, weduwe De Leeuw uit Utrecht’. De moeder van de dominee woont bij haar zoon in de pastorie. Op 3 november is met attestatie van Barneveld naar Garderen gekomen Gijsbertjen Aarts. Zij zal als hulp in de pastorie werkzaam zijn geweest. Op 23 november ontvangen mevrouw De Leeuw en Gijsbertjen Aarts kerkelijke attestatie omdat ze naar IJsselmonde zullen vertrekken.
Het zijn rustige jaren voor dominee De Leeuw geweest in IJsselmonde. Hij is in de gemeente gezien. Wat begrijpelijk is na al die jaren van onenigheid tussen predikant, collator en gemeente. Ds. De Leeuw is nog maar enkele maanden in de gemeente of schout en schepenen nemen het besluit om zijn tractement met driehonderd gulden te verhogen. Veel is er over zijn verblijf in IJsselmonde verder niet bekend. Op 12 juli 1771 ontvangt hij een beroep naar Tiel.
In de Boekzaal lezen we: ‘IJsselmonde. Onze liefwaarde Leeraar Ds. Isaak de Leeuw heeft de beroepinge naer Thiel in des Heeren Vreeze aangenomen, of schoon wij wel gewenscht hadden ons langer in het aangenaem genot van zijn Evangelie Dienst te mogen verblijden’. Op 4 september wordt hij losgemaakt van de gemeente ten overstaan van ds. B. van de Casteele van Capelle aan de IJssel en ds. Th. van der Groe van Kralingen. De losmaking van de Classis van Schieland vindt op 5 september plaats. ‘Met veel aandoenige van zig zelve en de gantsche Gemeente’ heeft ds. De Leeuw op 22 september 1771 zijn afscheid gepreekt. De tekst van zijn preek was Romeinen 16:25-27: ‘Hem die magtig is u te bevestigen …..‘.
In november 1771 wordt in IJsselmonde ds. Anne Drijfhout bevestigd.
(Uit de Historie #104): In de kerkeraadsnotulen van de stad Tiel lezen we dat op 7 juni 1771 in verband met de vacature van ds. Krom een groslijst gemaakt wordt. Op deze lijst staan 64 namen! Een van hen is ds. I. de Leeuw van IJsselmonde. De kerkenraad gaat 14 juni eerst over tot het maken van een 24-tal en hieruit wordt een 12-tal gemaakt. Men maakt op 20 juni een zestal. Dit doet men om de gelegenheid te geven de genomineerde predikanten te gaan horen. Op 6 juli heeft men een drietal geformeerd. Dezelfde morgen wordt dit aan de Wel Edel Achtbaren Heeren meegedeeld en de dag van beroeping wordt bepaald op 12 juli. De daarvoor uit te nodigen personen zullen ‘beschreven worden tegen 9 uren voormiddags, ook de afgaande kerkeraadsleden worden geconvoceert’.
Met eenparigheid van stemmen wordt die 12 de juli ds. I.de Leeuw beroepen. ‘De Wel Eerwaarde Achtbare Heeren van de Magistraat hebben dit beroep aanstonds geaprobeerd (goedgekeurd)’. Na enige dagen van beraad heeft ds. De Leeuw het beroep ‘in ’s Heeren vreeze aangenomen’. Met genoegen verneemt de kerkenraad van Tiel op 14 augustus dat ds. De Leeuw in de eerste week van september losgemaakt zal worden van zijn kerkenraad van IJsselmonde en van de classis van Schieland. Twee weken later gaan burgemeesters en wethouders van de stad Tiel akkoord met de ‘schulden en reiskosten’ voor de losmaking van IJsselmonde. Omdat ds. De Leeuw op 6 oktober bevestigid zal worden besluit men om de avondmaalszondagen een week eerder te houden, op 22 en 29 september.
Over de bevestiging en intrede lezen we in de ‘Boekzaal’: Thiel: Den 6 Oct is onze gewenschte beroepene Leeraar D. Izaak de Leeuw alhier in den Dienst bevestigd door deszelfs amptgenoot D.C.van de Nieburg die bij deze gelegenheid predikte over Jes. 61:5 “Ende uitlanders zullen staan etc.”; ’s namiddags deed de bevestigde zijn Intreede uit 1 Cor. 1:21:”Want nademaal in de Wijsheid Gods de Waereld God niet heeft gekend. enz” Welke plegtigheden tot een bijzonder genoegen der Gemeente zijn verrigt’.
Twee dagen na de intrede is de kerkenraad bijeen. Ds. De Leeuw verzoekt na een zegenbede om zitting in deze vergadering te mogen nemen. Hij overlegt daartoe de betreffende akten. Hierna wordt zijn verzoek toegestaan en ‘in Liefde en met zegenbede als lid der vergadering ontvangen’. Hij krijgt dan ook een resolutie mee naar huis om te lezen:
“De Heeren van de Magistraat, voorgekomen zijnde dat door het langdurig verblijf van hunne voorige predikanten, alsmede om dat mogelijk bij de registerd van de kerkenraad zal zijn geomitteerd en in vergetelheid geraakt de resolutie van het quartier de dato 21 oktober 1662, waarbij verstaan is dat geen predikant beroepen in eenen stad dezer provintie zijn plaats zal mogen verlaaten en een ander aanneemen dan na dat hij zes jaaren stedig zijn bediening als predikant zal hebben waargenomen, hebben haar Wel Ed. Achtb den eerwaarden kerkeraad dezer gemeente daarvan willen informeren, ten einde de predikanten alhier haar daar naar kunnen reguleren in casu dezelve binnen zes jaaren een ander beroep mogten komen aan te neemen, dezelve als dan zal of zullen gehouden zijn te ressunderen (vergoeden) de kosten tot het beroep aan gewend en bij deze stad gedebourseert” (vergoeden). Deze resolutie is gedateerd 10 July 1771.
(Uit de Historie #105) Een maand later (5 november 1771) geeft ds. De Leeuw te kennen dat hij genoemde resolutie meermaal gelezen heeft. Hij ziet er ‘nogal zwarigheden in die hij niet kan oplossen’. Hij vraagt dan de vergadering: ‘of die ook hem daarin eenige voldoening konde geven: te weten, veronderstellende, dat gemelde resolutie hem daartoe was ter hand gesteld, om zig zelven daar naar te reguleeren, was hem voorgekomen die bedenking: mag men een predikant, die niet alleen beroepen is, maar het beroep heeft aangenomen en nu bevestigt is, zeggen: nu moet gij bij ons 6 jaren verblijven, of al dat geld voldoen dat om u te verkrijgen, is uitgegeven‘.
Ds. De Leeuw zegt van te voren niets van deze resolutie gehoord te hebben, ook niet hoe het hier ging met de onkosten der beroeping hoe hij dit ook onderzocht had. Men is het met de bedieningen van ds. De Leeuw wel eens, maar men verklaart niet van het besluit te hebben geweten. Ds. De Leeuw spreekt het vermoeden uit dat de resolutie (geschreven twee dagen voor hij beroepen is) met bijzondere betrekking tot zijn persoon is aangenomen. Men raadt hem aan om zich bij de Magistraat te vervoegen. Omdat hij de resolutie via de kerkenraad ontvangen heeft vraagt hij de kerkenraad om een oplossing.
Tijdens de vergadering van 3 december stelt ds. De Leeuw dat het onmogelijk lijkt dat de kerkenraad van ‘die resolutie niet zoude hebben geweten, terwijl in den kerkeraad waren Leden van den Magistraat, en de Secretaris zelf’. Dan komt eindelijk ter tafel dat de secretaris Van Eck in die vergadering ‘met een woord aan Ds. Van der Nieburg gezegd hadde, dat er een Quartiers resolutie was van zulken inhoud, en dat zijn WelE. gestr. er wel eens een extract van zoude ter hand stellen, en dat dit alles was, dat kerkenraad daarover te voren geweten had. Welk bericht door Ds. De Leeuw met stilzwijgen beantwoord is‘.
De notulen van de kerkenraad zijn in het duidelijke handschrift van De Leeuw geschreven. In december zijn er veel armen die peroonlijk of met briefjes hun nood bij de kerkenraad ken baar maken. Hun namen komen op een lijst die in handen van de diakenen wordt gesteld om ‘te handelen naa vereischen van hunnen nood zoo als ’t Hun best voorkomt‘. Namens de kerkenraad gaat ds. De Leeuw verschillende keren naar de Magistraat met het verzoek om geld. De collecten brengen niet genoeg op om de ergste nood te lenigen.
In januari krijgen de diakenen toestemming om een collecte te houden ‘wegens de strenge koude en menigvuldige sneeuw, benevens de grote behoeftigheid der armen’. De opbrengst is 192 gulden en 18 stuivers. Aan de armen wordt uitgedeeld aan brood en kleren voor 174 gulden.
Een commissie onder leiding van Ds. De Leeuw meldt dat ze 100 gulden voor de armen kan schenken. ‘De armenmeester krijgt jaarlijks f 21 extra en daarenboven 10 tonnen turf als te vooren; onder die voorwaarden dat hij alle kinderen die hem uit naam der kerkenraad worden toegezonden zal moeten leeren zonder eenige uitzondering en zal hebben ten zijnen kosten te leveren alle boeken, papieren, pennen en ’t geen verder noodig is tot onderwijs, en zijn de broeders diakenen gelast en geauthoriseerd om van tijd tot tijd die armenschool te gaan visiteren‘.
(Uit de Historie #106) Ds. Van Nieburg roept op 22 oktober 1772 de kerkenraad bijeen. Hij deelt mee dat ‘zijnen collega Ds De Leeuw, aan hem als Praeses van den kerkenraad, plegtig had kennis gegeven dat den grooten kerkenraad van Rotterdam op zijne WelEdele een beroep uitgebragt had’.
Hij stelt voor: ‘of niet de betaamendlijkheid en vriendbroederlijkheid vereischten Ds. De Leeuw wegens deze gebeurtenis eene visiten te geeven, deels om zijn WelEdele te feliciteren wegens deze aanzienlijke beroeping, deels om zijn WelEdele te betuijgen het genoegen van de vergadering dat dezelven zouden hebben indien zijn WelEdele vrijmoedigheid konde vinden om voor deze beroeping te bedanken en bij deze gemeente te verblijven, om aangezien den korten tijd van het verblijf van zijn WelEdele onder ons langer het genoegen te hebben van zijnen aangenaame dienst en vriendelijke samenwooning indien zulks althans met gods alwijzen raad konde bestaan en in ’s Heeren gunst tot wezendlijk nut van Gods kerk in ’t gemeen en van deze gemeente in ’t byzonder konde geschieden‘.
Men besluit nu aanstonds dit besluit aan De Leeuw mee te gaan delen. Een week later, 29 oktober, bedankt hij voor de eer en ‘verklaart teffens dat, ware het des Heeren weg geweest, hij geerne niet alleen nu maar nog lange had begeerd in deze gemeente te verblijven, doch, dat hij na een gedurige overweging der zake in afhangen van ’s Heeren licht en bestier, zig had verpligt gevonden om die beroeping aan te nemen‘. Met leedwezen wordt deze verklaring ontvangen.
In de vergadering van 12 november wordt ds. De Leeuw losgemaakt van zijn gemeente en de classis. Alle leden zijn aanwezig uitgezonderd de Heer Burgemeester Lidt de Jeude. Namens de vergadering verklaart ds. Van Nieburg: ‘dat zij wenschten sig langer in des selfs ligt te hadden mogen verheugen, sy egter uit aenmerking van de Goddelijkheid deser beroeping sijn wel Eerw ontslaan van sijnen dienste by dese Gemeente, en geven hem over aen de Gemeente van Rotterdam’. Daarop heeft ds. De Leeuw ‘afgescheid op de allertederste wijse met hartelijkste zegenwensingen van dese vergadering genomen’.
In dezelfde vergadering wordt een beroep uitgebracht op ds. Henricus Hofman predicant te Hoevelaken ‘van welker uitmuntende geleertheid, bequamheid, godsalige handel en wandel wij versekert sijn’. Op 29 november 1772 neemt ds. De Leeuw afscheid te Tiel. Hij preekt dan uit 2 Corinthe 6:1 en 2.
(Uit de Historie #107) In Rotterdam zijn er twee vacatures ontstaan. Ds. Van der Kemp is overleden en ds. Frieswijk is vertrokken naar ’s Gravenhage. Na eerst twee 24-tallen blijven er 2 drietallen over. Ds. D. Barbe uit Middelburg en ds. I. de Leeuw worden beroepen. Beiden nemen het beroep aan. Zij wensen beiden op 13 december 1772 hun intrede te doen. Omdat dit onmogelijk is moet een regeling getroffen worden. Men is gewoon om de bevestiging en intrede op de middag van dezelfde dag te doen. Dit is in verband met de viering en dankzegging van het Heilig Avondmaal niet mogelijk. Van nu af besluit de Grote Vergadering om intredediensten ’s avonds te doen plaats vinden.
Ds. G.J. Nahuis bevestigt hen beiden in hun dienstwerk op zondag 13 december. ‘Zijn Eerwaarde begon deze plegtigheid met eene anspraak uit Handelingen 13:2 en leidde ten grondslage zijner Leerreden 1 Corinthe 12 :4. En daar is verscheidenheid van gaven enz.’ Ds. Barbe doet ’s avonds zijn intrede. Ds. De Leeuw verbindt zich aan de gemeente ‘op de avond van de volgende Rustdag 20 december met den gewigtigen Euangelielast Lucas 14 : 13b. En dwingt ze om in te komen opdat mijn huis vol worde’. Vrijwel meteen wordt ds. De Leeuw scriba van de Grote Vergadering, in augustus 1773 komt het scribaat van de Classis Schieland daar nog bij.
Over zijn verblijf in Rotterdam is me weinig bekend. Twee jaar heeft hij daar gewerkt. Tot hij plotseling in september 1775 na een korte ziekte overlijdt.
(Uit de Historie #108) In de Boekzaal van september 1775 lezen we naar aanleiding van het overlijden van ds. De Leeuw:
Rotterdam. Op ’s Heeren dag, den 3 dezer, is alhier na een ziekte van zeer weinige dagen zeer onverwagt overleden, den Wel Eerwaarde zeer geleerden Heer Isaac de Leeuw: zijn Wel Eerwaarde was geboren den 21 May 1740 te Utrecht, gevende reeds vroeg blijken van uitnemende vermogens, doorliep in zyne geboorte stad met alle lof de Latynsche Scoolen; Student geworden zynde, oeffende hy zich in alle de stukken eenen regtschapen Godgeleerden zo zeer nodig, maakte byzonder in de Heilige Godgeleerdheid, zyn gebruik van ’t onderwijs der uitmuntende Hoogleeraren Irhoven, Elsnerus, en voornamelijk Bonnet; wierdt Proponent den 5 Maart 1765 en reeds den 11 dito beroepen tot Predikant te Garderen, dan hier slegts den tyd van 6 Maanden arbeidende, wierdt zyn Wel. eerw. beroepen te IJsselmonde, aldaar 6 Jaaren met veel vrugt het Euangelie Ampt bedient hebbende, wierdt zyn Wel Eerwaarde beroepen te Thiel; maar naauwlijks 14 maanden aldaar gearbeid hebbende, wierdt zyn Eerwaarde alhier beroepen, en aanvaardde zynen dienst den 20 Decmber 1772, met eenen steeds toeneemenden opgang tot den gemelden dag; eindigende den loop zyner bediening in den ouderdom van 35 Jaaren en ruim 3 Maanden. ’s Mans grondige geleerdheid, voortreffelijke gaven, opregte vriendelijkheid, liefde voor waarheid en vrede, gezette iever in ’s Heeren werk, groote bekwaamheid en lust tot onderwys van Jongen en Ouden, en voorbeeldige Godzaligheid heeft hem een zeer nuttig werktuig in Gods Kerk gemaakt: doch even daar door, wordt zynen vroegen dood by alle zyne Amtgenooten, by deze Gemeente, en by die onder welke zyn Wel Eerwaarde voorheen het Euangelie der genade Gods bediend heeft, hartelyk betreurt’.
Vervolgens staat er een gedicht afgedrukt: ‘Op het onverwachtst afsterven van den Wel Eerwaardigen Heere, den Heer I S A A K D E L E E U, Leeraar van den zuiveren Euangeliedienst te Rotterdam, in den ouderdom van 35 Jaaren en 3 Maanden, den 3de van Herfstmaand MDCCLXXV.
Zoo rukt Godt van ons af ten Troon van ’t Offerlam
Een’ Leeuw, een’ Keurling van den Leeuw uit Judaas stamm’.
’t Sieraadt, de Flonkerbag van Arons Borstgesteente,
Den Luister van Gods Kerk, en heilige Gemeente!
Messias Keurvolk weend om zynen vroegen doodt,
Terwyl zyn groote ziel Gods heerlykheid vergroot.
Dees zalige Isaak blyft aan de Maasstadt heilig,
En eeuwig, door zyn deugdt, zyn naam voor de afgunst veilig.
JJan van der Hof.‘
(Uit de Historie #109) In zijn kerkelijke scriptie Nederlandse Kerkgeschiedenis over ds. De Leeuw noemt C.J.P. van der Bas (nu predikant te Woudenberg) een aantal andere grafschriften die hij vond in het Gemeente Archief Rotterdam.
Ds. De Leeuw is de eerste van de predikanten die Garderen dienden van wie we een afbeelding hebben. Er bestaat namelijk een kopergravure gemaakt door L. Brasser. Hierop zien we een borstbeeld. Hij draagt mantel en bef.
Ds. I. de Leeuw was lid van het Taal- en Dichtkundig Genootschap ‘Dulces ante omnia Musea’. Ds. De Leeuw wordt beschreven als ‘een voorganger van uitnemende gaven en grondige studie, ijverig in zijn bediening, godvruchtig van wandel en vriendelijk in de omgang‘. De Leeuw mag gerekend worden onder de vermaarde Schriftuitleggers in de Hervormde Kerk gedurende de 18e eeuw. Zijn leerredenen die na zijn overlijden zijn uitgegeven vertonen de invloed van zijn leermeester aan de Utrechtse Universiteit Professor Gisbertus Bonnet. In diezelfde geest, maar met een nog grotere neiging naar de analytische methode, die een breedvoerige schriftverklaring vorderde, zijn ook de uitgegeven leerredenen van De Leeuw geschreven. Door zijn vriend en collega ds. G.J. Nahuijs worden ze na zijn overlijden in druk uitgegeven.
Lang na zijn dood zijn deze predikaties nog in trek bij degenen die een bevindelijke waarheid zoeken. In verschillende gemeenten behorend tot de gereformeerde gezindte zijn ze nogal eens gebruikt als er in de kerkdienst door een ouderling een preek gelezen wordt. J.P. de Bie en J. Loosjes noemen (in het Biografisch Woordenboek van Protestantse Godgeleerden in Nederland) van ds. De Leeuw enkele werken in het Latijn, evenals een bruiloftslied. Meer bekend maar moeilijk aan te komen zijn ‘Nagelaten leerredenen over de eerste zes versen van den brief, des apostels Judas’.
Van zijn 19 leerredenen over “Het Geloof in deszelfs Aard en Vrugt verklaard, De beminlijke verplichting daar toe uit het euangelie aangedrongen, en tegen de bedenkingen, zoo van ’t vleeschlijk vernuft, als van heilbegerige, doch bekommerde zielen, gestaafd en verdedigd in eenige leerredenen” bleek in twaalf jaren zeven herdrukken nodig te zijn.
De zevende druk in 1792 wordt uitgebreid door Boekverkooper J.C.Kuiper aangekondigd in De Boekzaal. De prijs is dan …. twee gulden. De volgende keer hopen we die ‘advertentie’ te plaatsen.
In januari 1978 heeft de ‘Stichting Smytegeltfonds’ in haar Reveilserie de tweede preek uit “Het Geloof …”, in taal en stijl van het tegenwoordig Nederlands uitgegeven. Hier volgt de eerste zin van de originele (1) en vervolgens die de Reveil-serie (2):
(1) “Daar is een begeerte bij den Mensch om zalig te worden, zo hij anders maar de minste beseffens heeft van voor een eeuwigheid te zijn geschapen. Maar op wat wijs zal men zalig worden?”.
(2) “Indien de mens maar het minste besef heeft, dat hij voor een eeuwigheid geschapen is, dan is er bij hem een begeerte om zalig te worden. Maar op welke manier zal men zalig worden?”.
(Uit de Historie #110) Hier volgt de aankondiging zoals die in ‘De Boekzaal’ van januari 1792 op bladzijde 48 en 49 staat.
J.C. Kuiper, Boekverkooper te Amsterdam, geeft heden uit met Privilegie van de Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en Westvriesland: De zevende druk van het Godvruchtig Werk, genaamd Het Geloof in deszelfs aart en vrucht verklaard, de beminlijkde verplichting daartoe uit het Evangelie aangedrongen, en tegen de bedenkingen zo van ’t vleeschlijk vernuft, als van heilbegeerige, doch bekommerde zielen, gestaafd en verdedigd, in eenige Leerredenen, nagelaten door wijlen den Wel Eerw. Heer Isaak de Leeuw, laatst Predikant te Rotterdam, uitgegeven door wijlen den Hoog Eerwaarde Heere G.J. Nahuijs, laatst Professor en Predikant te Leijden, in groot Octavo, de prijs is 2 gulden.
De Leerredenen welke in dit uitmuntend Werk voorkomen, handelen over de volgende gewigtige Evangelische waarheden, als de eerste Leerreden over de aart des Geloofs, in eene verklaring van den 7 den zondag uit den Heildelbergschen Catechismus; in de tweede wordt de vrugt van dat Geloof, als het waarachtig en eenig middel ter rechtvaardiging, aangeweezen, uit Romeinen 4:5 en in de derde over Romeinen 4:20,21, en in de vierde over Romeinen 10: 6-9 is de betamelijckheid en grond van het zelve aangeweezen, waarop in de vijfde de voornaame inhoud van het Evangelie-getuigenis, ’t welk de grond en het voorwerp des Geloofs is, nader vertoond wordt uit Johannes 6:32b. Dan volgt eene oplossing der bedenkingen hier tegen, ontleend uit de verkiezing, als eene zekere en troostrijke leer gestaafd wordt, uit Ephezen 1:4, en in de zevende over Romeinen 9:11 getoond, geen voedzel is tot zorgeloosheid In de agtste over Romeinen 9: 14-18 vindt men bondig bewezen dat de eeuwige verkiezing ook geene stof tot wanhoop of moedeloosheid is in de negende wordt de leer der verkiezing als een kragtige aanmoediging tot godzaligheid en troost aangedrongen, volgens 2 Petrus 1:10a.
De tiende, elfde en twaalfde alle drie over Joannes 4:44a zijn ingericht tot oplossing der bedenkingen uit ’s mensen onvermogen tot het Geloof gestaafd, de bedenkingen van den wereldlingen zijn onmacht om te geloven afgeleid wordt in de elfde verijdeld, de bedenking van een heilbegeerig zondaar van niet tot Jezus te kunnen komen, vindt men in de twaalfde opgelost. In de volgende drie over Joannes 9:31a; 1 Timmotheus 1:15a; 1 Timotheus 15b en 16 dienen ter oplossinge der bedenkingen uit de grootheid der zonden ontleend; waarop tot een besluit van ’t voorgaande in de zestiende over 1 Timotheus 1:17, God over Zijn genade verheerlijkt wordt; de zeventiende over Galaten 6:16 ende achttiende over Hebreeen 11:39 en 40 dienen tot een aanhangsel van de voorige stoffen, met de negentiende leerreden over de zelfbeproeving tot eene voorbereiding voor het Heilig Avondmaal wordt dit werk besloten; in dezelve worden eerst de Tekstwoorden uit 1 Corinthe 11:27-29 opgehelderd en daarop volgt eene verklaring van ’t Formulier des Avondmaals namelijk van het eerste deel handelende van het zelfonderzoek.
(Uit de Historie #111) In het Reformatorisch Dagblad van 29 juni 2000 staat in het katern ‘Kerkplein’ een artikel van dr. S.D. Post over de oefenaar Theodorus Avinck (1740-1782). Hierin lezen we dat Avinck door velen gevraagd wordt om zijn leerredenen uit te geven. De eerste bundel verhandelingen verschijnt overigens pas in 1779 nadat enkele predikanten druk uitgeoefend hebben. Ze verschijnt in gewijzigde vorm, afgeslankt, omdat er inmiddels een prekenboekje over hetzelfde thema is verschenen, namelijk “Het geloof in dezelfs aard en vrugt verklaard” van Isaac de Leeuw.
Post beweert: ‘… een van de preken van De Leeuw berustte overigens op plagiaat. Hij was letterlijk overgenomen van de Amsterdamse voorganger Jan Wagenaar’. Hetzelfde schrijft dr. R.B. Evenhuis in ‘Ook dat was Amsterdam’ deel 4 (1974) op blz. 88. Deze bewering wordt door ds. Van der Bas in zijn scriptie weerlegd. Daar lezen we: “De Leeuw schroomt niet goede homiletische (predikkunde betreffende) geschriften te gebruiken bij zijn predikwerk. Hij kijkt daarbij ook over de muren van de Gereformeerde kerk heen, en gaat in de leer bij de Collegiant J. Wagenaar”.
Dat hij diens werk heeft geraadpleegd, is haast zonder twijfel. Wagenaar geeft in zijn Lessen een schets op over 2 Petrusa 1:10a. Deze schets vinden we woordelijk terug bij Is. de Leeuw op blz. 166. Van der Bas schrijft dan: ‘… mijns inziens is dat nog iets anders dan het woordelijk overnemen van een hele preek van J. Wagenaar door De Leeuw’. Het is, aldus Van der Bas, maar de vraag of Wagenaar ooit een preek over 2 Petrus 1:10a in druk heeft laten verschijnen.
Daarbij wordt de bewering van Evenhuis ontkracht door de inhoud van de preek van De Leeuw. De Leeuw gaat namelijk een discussie aan met hen die beweren dat de verkiezing een gevolg is van de roeping. Daartegen poneert hij op bladzijde 168: “Geheel anders leeren wij in onze Hervormde Kerk op grond van Gods Woord en ’t getuigenis der gezonde reden: dat is te voren getoond, en ik wil alleen u herinneren ’t geen de Apostel Paulus leert Rom. VIII, die hij te voren verordineerd heeft, deezen heeft hij ook geroepen“. Dit zijn geen woorden van een Collegiant…
Op 7 september 2000 is er in “Kerkplein” van het R.D. over ds. De Leeuw een artikel verschenen geschreven door T. van Es. Dit had als titel: ‘Aanbieder van het verworven heil’.
H.E.v.d.V.