(Uit de Historie #8) Blijkbaar is Garderen enkele jaren vacant geweest. Wanneer ds. Curtenius precies in ons dorp is gekomen hebben we nergens kunnen vinden. Hij stamt uit een oud Duits geslacht. Reeds in 1390 woonde er al een Cürten in de omgeving van Elberfeld, in het Bergische ampt Steinbach op zijn landgoed Cürten.
Later komen we als nazaat tegen Peter Cürtenius in Elberfeld geboren en gedoopt met ‘Wuppertaler Wasser’. Opgegroeid in Aken, waar in 1574 de evangelischen meer dan de helft van de raadszetels bezitten. Een van zijn zonen, Johann, is later rector te Arnhem; diens zoon Peter geeft in 1662 als predikant van ‘Elver-Feld’, een boekje uit dat door Engelbert Curtenius in de Nederlandse taal wordt overgezet en te Harderwijk gedrukt. Deze Engelbertus is predikant te Huissen, later in Kuinre en Steenwijk. In dit boekje wordt de leer van Calvijn verdedigd tegen de karmelieter monnik Hieronymus Bolsecus.
Een andere tak bleef op het vaderlijk landgoed Cürten wonen. Die tak wordt de stamvader van een predikantengeslacht dat naar de Nederlanden vertrekt, vooral in verband met de oorlogen.
Zo vinden we Caspar Cürtenenius te Silvoorde in het graafschap Zutphen en Friederich te Garderen. Friederich is in 1581 geboren te Elberfeld. Een andere bekende predikant in ons land uit dit geslacht is: Petrus Curtenius; geboren te Amsterdam op 7 december 1716, predikant te Durgerdam (1739), Deventer (1741), Gouda (1746 tot 1754), hoogleraar te Amsterdam (1754, en tevens predikant, 1755), overleden te Loenen aan de Vecht op 3 augustus 1789. Deze Petrus was een Coccejaan; van hem is een achttal boeken verschenen. Over dit geslacht Curtenius zijn heel wat gegevens te vinden in het Duitse boekje: ‘Petrus Cürtenius, 1607-1619, Pastor in Elberfeld’ von Lic. H. Klugkist Hesse, Elberfeld.
Onze Friederich is in 1605 predikant in het Twentse Denekamp en Ootmarsum. Als Spinola met zijn Spaanse troepen de stad Oldenzaal verovert, moeten al de predikanten, en zij die de hervorming zijn toegedaan, vluchten. Vooral zij die in de dorpen wonen. Zo ook ds. Curtenius.
Buiten de Acta van de classis weten we niet zo heel veel van Friederich Cürtenius. Wel dat zijn zoon Abraham in 1624 uit de Kwartiersbeurs een bedrag van 50 gulden ontvangt en in de jaren 1625 en 1626, 90 gulde (aldus het Studiecurriculum van de Illustre School te Harderwijk). Hoe de studie gegaan is, is onbekend.
Uit ‘De herengoederen op de Veluwe‘ (deel 1), weten we dat ‘Fredericus Curtenio, predicant tot Garderen‘, gehuwd is met Magdalena Boschmans. In het protocol van 16 september 1616 lezen we dat zij een herengoed te Garderen verkrijgen. In 1626 bestemmen zij dit testamentair ten behoeve van hun kinderen. In 1628 wordt het goed nog eens als hun bezit aangeduid. Mogen we uit de protocollen van 1649 en 1656 opmaken dat ds. Curtenius ook een zoon Godefricus en een dochter Elisabeth heeft?
Waar dit goed gelegen heeft? We weten het niet. Uit de beschrijving ervan nemen we over: ‘De grootte: wesende die saelwehr van dit goedt betimmert met een huijs van 3 gebint ende een schaepschott, welck goedt in als ongeferlich groot is 12 molder gesaijs‘. Dit goed komt later in bezit van de heer van Staverden. In de ‘Civiele Processen van het Hof van Gelre 1651 tot 1692‘ (in het Rijksarchief te Arnhem), vinden we een dossier met diverse stukken betreffende het ‘Corteniusgoed’. Helaas geen duidelijke beschrijving waar het gelegen heeft.
In ‘Uddel en Uddeler Heegde‘ van dr. W. Pleyte (e.a.) lezen we onder de namen van hen die recht hebben om ‘de maelscappen te winnen’, in mei 1615, de naam van de predikant van Garderen. Voor zijn ontvangen maalrecht heeft hij betaald. Blijkbaar heeft hij hier een stukje bos, heide of veen waardoor hij dit recht heeft verkregen.
(Uit de Historie #9) In het ‘Malenboek van de Garderense Maalschap’ lezen we:
‘Op huijden den 22 Octob 1623 zijn, op voergaende kerckespraecke, ten huijse van Philips Aertse weert tot Garder, erschenen de gemeene malen van Garderveld ende hebben naer voerlesinghe van de voerige overgifften dselve gy alle hiren puncten ende delen geconfermeert ende geapprobeert (= bekrachtigd en goedgekeurd), ende zyn voerts overcoemen ende overgegeven als volght (= zijn overeengekomen en besloten):
In den eersten is by meeste stemmen Fredericus Curtenius, predicant tot Gaederen toegestaen, dat hy idt heetveld, by hem begost aen te graven sal mogen in vougen, als begost aen graven, onder conditie dat hij van den houck van syn olden camp noortoestwaerts aff naer Barnefelt, op den dwars gravinge, soeventhyen treden te ruge sal eynden, waer voer hy tot een recognitie t’appliciren tot proffyt van de maelschap, eens voer al sal gheven ses guldens die hem te goede gegeven worden voer den dienst van den ontfanck van de imsteden,
Ten tweeden… dat van nu voertaen nyemant eenich malenvelt sal mogen aengraven, dan by consent ende wille van de gemene malen op eenen malendach Doch alsoe byde onderteyckeninge van desen dit gemel vant aengraven in vurderen deliberatie is geleyt, is goet gevonden tselve te laten in state gelick stelve alsoe is.
Ten derden is overgegeven dat de Immegelden die byden predicant ontfangen den diensvolgens neffens den veltgreven gelastet wordt de publicatie in zijne behoirlicke plaetse te sullen laeten geschyden‘.
Op deze vergadering krijgt ds. Curtenius dus toestemming om verder te gaan met het ontginnen van het stuk heide, waarmee hij al begonnen is. Wel onder bepaalde condities. Hij zal daarvoor zes gulden aan de maalschap geven. Tevens besluit men dat de predikant de immegelden (van de bijen) zal beheren en dat hij zorg zal dragen voor publikatie van berichten. De berichten van de maalschap werden bij kerkespraak in en later buiten de kerk afgekondigd. Vaak van de kansel, ook wel van een verhoging, dicht bij de ingang van de kerk. Velen kwamen alleen daarvoor op zondagmorgen naar het dorp.
Dan nu naar de acta van de classis Neder-Veluwe. Voor het eerst lezen we over ds. Curtenius op 21/22 Aprilis 1607 tot Nykerck, artikel 6:
‘Is oock tot membrum Classis abgenomen: D.Fredericus Curtenius, naedien de Classis verstaen hadde uth den Deputatis Classis het goede beleyt daer door D. Fredericus tot Gardern ghepromoveert is worden. Doch dewile hy hem alleen een jaer verbonden heft, sal met syne confirmatie supersedeert worden tot naeder ghelegenheyt‘.
Omdat hij zich voorlopig voor één jaar aan Garderen heeft verbonden, stelt men zijn bevestiging uit. In 1608 blijkt dat Curtenius zich opnieuw voor een jaar aan Garderen verbindt. Hij heeft er namelijk niet veel vertrouwen in dat men hem voldoende zekerheid voor zijn onderhoud wil geven, anders zou hij zich wel voor langere tijd willen verbinden.
In mei 1609 besluit men dat het nu wel tijd wordt om tot bevestiging van ds. Curtenius over te gaan. Ds. Woltherum de Brun zal die verzorgen, nadat de gedeputeerden van de classis hem geëxamineerd hebben en wettelijke getuigenis gegeven zullen hebben. ‘Ende die predicatie op de naestkomende Classis sall doen Fredericus Curtenius‘.
Op dezelfde vergadering besluit men ‘opdat alle dingen met desto betere ordere in die kercken tot Bernefeldt souden moegen thoegaen, dat dieselve met ouderlingen ende Diaconen soude versien worden‘. Dat blijkt in veel plaatsen in de classis nog lang niet te gebeuren, voor Garderen zou dat tot 1664 duren.
(Uit de Historie #10) De notulen van 26 Aprilis 1610 tot Harderwyck vertellen ons dat Ds. Frederico Curtenio voldaan heeft aan het gevraagde in de vorige vergadering. Er staat dat hij de leden van de vergadering ‘genoechsame ghetuychnissen‘ getoond heeft. Ja, al voor hij naar Garderen is gekomen, in de tijd van het begin van zijn predikantschap in Denekamp. Hij toont bewijsstukken dat hij na een voorafgaand examen toegelaten is tot het ambt. Sommige leden trekken dat echter in twijfel.
Het lijkt de vergadering het beste om, nu Curtenius in het vierde jaar hier is, de bevestiging achterwege te laten. Wel wordt er besloten dat voortaan de bevestiging van een predikant niet zal, noch behoort te worden uitgesteld. Ook zelfs al zou hij zich voorlopig in een plaats vestigen. De bevestiging van een predikant zal dus in het vervolg direct geschieden.
In artikel 21 van deze vergadering beklaagt ds. Curtenius zich over het achterblijven van reparaties aan de kerken te Garderen en Kootwijk. Door de kerkmeesters worden de hiervoor bestemde kerkelijke inkomsten niet gebruikt. De Schout zal hiervan in kennis gesteld worden en als dat niet helpt zal de ‘Deputatis Classis ditselvige aen den Edele Hoove overschryven‘.
Ds. Fredericus Cortaenius, zoals de scriba in 1611 schrijft, is enige tijd niet in zijn dorpen geweest. Hij is vertrokken naar zijn vaderland, zonder toestemming van de gedeputeerden. Daarvoor is hij te censureren. Dit wordt nog eens in 1614 opgetekend. Heeft zijn afwezigheid te maken met de toestand in zijn familie of van zijn woning? Als je artikel 9 leest, ga je het laatste denken.
Artikel 9: Betreffende de woonhuizen. Sommige dienaars beklagen zich over de nalatigheid van de kerkmeesters. Die zorgen er niet voor dat hun woonhuizen gerepareerd, dicht gemaakt en gedekt worden. In het bijzonder is dit het geval in Garderen, Ohn (= Oene) en Heerde.
Het bestuur van de classis wordt de opdracht gegeven om de kerkmeesters van die plaatsen waar dit noodzakelijk is, te vermanen dat zij er voor zorg dragen dat hun dienaars niet meer hoeven te klagen. Mochten ze in gebreke blijven, dan zal over hen bij het Hof beklag gedaan worden.
Op diezelfde bijeenkomst ligt er een schrijven van de predikant van Garderen op tafel waarin hij zich beklaagt over ‘eenen onbequamen Custer‘ (= koster). De Jonkers van Barneveld hebben hem zonder voorkennis en tegen de wil van predikant en gemeente van Garderen aangesteld.
De Gedeputeerden van de Classis zullen voornoemde ‘custer’ examineren om te zien of hij bekwaam is en of hij lidmaat is. Wanneer dat niet zo mocht zijn zullen ze met de Schouten van Barneveld bespreken dat hij afgezet dient te worden. Zo dit niet gebeurt, zullen ze dat het Edele Hoff te kennen geven.
(Uit de Historie #11) De samenwerking met de Jonkers en de Schouten is niet zo bijzonder goed. Telkens weer klaagt ds. Curtenius. In 1612 moet men de schout van Garderen vragen om de verscheidene onkosten die de predikant maakte op de classicale vergaderingen te vergoeden. Tevens verzoekt hij om het verlengen van zijn overeenkomst met Cootwijk. De pastorie daar schijnt er slecht aan toe te zijn, omdat hij jarenlang leeg heeft gestaan. Men zal de Ambtsjonkers schrijven daarin te voorzien. Ze moeten ‘neerstigheid aanwenden‘ dat de weem (= woning van de predikant) daar mag opgetimmerd worden. Tevens moet alles betreffende de kerckengoederen in orde gemaakt worden. Dit alles opdat men over zal kunnen gaan om een predikant voor Kootwijk te beroepen.
Burgemeester Nairac schrijft: ‘… dat Kootwijk arm was en dat de zaken zoveel mogelijk door onderlinge hulp werden in orde gehouden. Zoo leest men, dat in 1614 de staketsels om de Wheem door een boer die wat tymmeren kende geaccommodeerd zijn, en dat eenige jaren later, de kerk door een diaken is opgeverfd omdat de kerk zo arm was‘.
Het zijn de Jonker, Schout en de ‘gemeene kerspelsluiden van Cootwijck die ernstlijcken‘ verzoeken in 1615 dat de Classis haar met een bekwaam persoon voor de Kerk van Kootwijk, die nu een tijdlang onbediend gebleven is, zou willen voorzien. Daarom is het dat de Classis besluit en opdracht geeft dat de eerstkomende zondag over acht dagen Ds. Johannes Kinzius samen met Ds. Ellardo van Mehen zich in Kootwijk zullen vervoegen. Hij zal zijn gaven aan de goede gemeente aldaar tonen door een tekst uit het Heilig Evangelie te verklaren.
Vervolgens zal een schrijven aan Jonker, Schout en Kerkmeesters gericht worden waarin de Edele Heren verzocht zal worden om daar ter plaatse present te zijn. Dat de wereldlijke overheid beslist over de kerkelijke zaken komen we telkens weer tegen. Het is in de Kerkorde van 1591 vast gelegd.
Bij de komst van de eerste predikant van Kootwijk, ds. J. Kinsius blijkt opnieuw de macht van de overheid. In 1616 zegt de classis dat ds. J. Kinsius eerst de toestemming van het Hof moet hebben. Daarna, de Deputaten ‘testimonia, beroepinghe ende approbatie des Hoves gesien hebbende‘ zullen zij tot zijn promotie voortvaren en daarvan de in de vergadering van de classis verslag doen. Is dit voor elkaar, dan pas zal hij als lid van de classis worden aangenomen. In 1617 verschijnt ds. Kinsius als predikant van ‘Coetwick’ op de classis. Vanaf die tijd is ds. Curtenius dus niet meer predikant van de twee gemeenten Garderen en Kootwijk, maar alleen van Garderen.
Hoe de predikanten en eerder de pastoors, vanaf ongeveer 1560 tot 1617, onze twee gemeenten hebben kunnen bearbeiden begrijp ik niet. De afstanden waren niet minder dan nu en een auto, fiets en telefoon had men niet tot zijn beschikking. We weten alleen dat beide gemeenten niet veel inwoners hadden. Naar schatting samen zo’n twee, hooguit driehonderd zielen. Van een verdere regeling weten we niets. Wel dat Essen en Garderbroek kerkelijk bij Garderen blijven behoren.
(Uit de Historie #12) Ds. Curtenius is in 1617, met enkele andere predikanten en ouderlingen, ‘genomineert ende gedeputirt, met behorlicke credentie en instructie‘ (= aangewezen en afgevaardigd, met behoorlijke machtiging en opdracht), om de Christelijke Synode te Arnhem bij te wonen. Zij krijgen volmacht om daar, namens de classis, op te komen voor de Gereformeerde waarheid die, in overeenstemming met Gods Heilig Woord, in de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en in de Heidelbergse Catechismus begrepen is. De classis Neder-Veluwe wil gereformeerd blijven.
In de Acta van de classis komen we in de periode van het Twaalfjarig Bestand regelmatig besprekingen tegen over de leer van de Remonstranten. In februari 1618 is de vergadering voornamelijk gehouden om ‘sodanig concept, als orvatede (= verklarende) cortelyck ende clarlyck onse gelove ende gevoelen over die vijff Hollandische Remonstrantische gecontroverterde poncten‘ te onderschrijven. Kort en duidelijk is het geloof in dit ontwerp verwoord. Na ontvangst van dit concept, en na lezen en herlezen wordt het door de broederen goedgekeurd.
Vanuit de classis zal op de ‘Synode Nationalem‘ gevraagd worden of het niet stichtelijk zou zijn dat in de ‘kercken der geunieerde landen eenparicheyt worde onderhouden in de gebeden voor en nae de predicatiën, int singen der lofsangen ende observatiën (= houden) der feesten‘. Gevraagd wordt om in al de delen van de Republiek gelijke vormen en regels in de kerkdiensten te hebben. Uit de literatuur weten we dat verschillende psalmberijmingen, bijbelvertalingen en gebeden in de kerken gebruikt werden.
In de acta van de classis van 25 en 26 April 1615 te Hattem lezen we over het avondmaal. In de meeste dorpen zijn in deze tijd maar enkele lidmaten. De meeste kerkgangers zijn ‘liefhebbers’, zij wensen zich niet aan de kerkelijke tucht te onderwerpen. Daarom is er geen kerkenraad en wordt het Heilig Avondmaal niet bediend. De predikanten van verschillende dorpen gaan enkele keren per jaar daarom naar plaatsen waar dit wel gevierd wordt. Om hierin verandering te brengen spreekt de vergadering uit:
De Classis heeft de nood en de goede ijver van de Broeders predikanten op het platteland opgemerkt. Ze ziet hoe meer en meer het Rijk van Christus en de zaligheid der mensen bevorderd wordt. Ze weet dat er plaatsen zijn waar het H. Avondmaal tot nog toe niet wordt uitgedeeld en uitgedeeld zou mogen worden. Er zijn echter plaatsen waar echter enigen, al waren het er maar twee of drie, die op belijdenis van haar geloof al eerder deelgenomen hadden of zouden begeren deel te nemen. Op die plaatsen moeten de respectievelijke predikanten uit de naburige kerken enkele lidmaten uit nodigen. Dan zal men een begin maken met het bedienen van het Avondmaal des Heeren. Op deze manier zal anderen een goed voorbeeld gegeven worden dat tot navolging zal verwekken.
(Uit de Historie #13) In 1622 vraagt ds. Curtenius ‘of alle Acta Synodael, die voor deses gearresteert syn, voertaen sullen gearresteert blijven ende haer effect gewinnen; is geantwoort: Jae‘. Tenslotte komen we hem nog eens tegen, in 1624, in een kwestie betreffende de Custer (dat is de schoolmeester, voorzanger, doodgraver, boodschapper voor de Jonker en tenslotte koster) te Garderen. Afgevaardigden van de classis zullen naar de Custer toe gaan en hem vermanen tot beterschap. Bovendien zullen ze hem waarschuwen dat, zo hij deze vermaningen waarschuwing niet ter harte neemt, dat hij dan van het Avondmaal des Heeren geschorst zal worden. De Amptsjonker zal worden ingelicht en in geval van weigering zal bij de Jonker en bij den Edele Hove verzocht worden om met een ander goed man de Custerij te voorzien. Scriba is dan… ds. Fredericus Curtenius.
Verschillende bronnen vermelden dat ds. Curtenius in 1630 overleden is. Anderen in 1629 of 1630. Meestal wordt Garderen genoemd soms Harderwijk. Afgelopen herfst ontdekte ik in het begraafboek van de stad Harderwijk het volgende zinnetje: ‘1629 op 7 september: De predekant van garder met al de klocken overgeluit‘. Hiervoor is 2 gulden en 10 stuiver betaald. We mogen daarom aannemen dat hij enkele dagen later in de Grote kerk te Harderwijk begraven is. Dat ds. Curtenius in Harderwijk begraven wordt, is te begrijpen als we er aan denken dat het oorlog is, de tachtigjarige.
Het is 1629! Frederik Hendrik ligt met zijn troepen voor de stad ‘s-Hertogenbosch. Dit beleg is medegefinancierd door de opbrengst van de verovering van de Spaanse zilvervloot door Piet Heyn een jaar eerder. Den Bosch is een zeer moeilijk te veroveren stad. Met behulp van Leeghwater wordt de stad uiteindelijk ingenomen. Tijdens het beleg probeert graaf Hendrik van den Berg om prins Frederik Hendrik van de stad weg te lokken. Met een grote legermacht valt hij de Veluwe binnen, waarbij hij doorstoot tot Amersfoort. Deze veldtocht is een ware ramp voor de Veluwe geweest. Rovend en plunderend, moordend en brandend trekken ze voort.
Alle molenaars krijgen het bevel om de steenspillen uit de molens te nemen, zodat malen niet mogelijk is. Het graan moet naar de steden gebracht worden. De bewoners van de dorpen vluchten naar één van de steden. Dominee Curtenius zal zeker, met de zijnen, naar Harderwijk zijn gevlucht om veiligheid te zoeken binnen de stadsmuren. Daar is hij op genoemde datum overleden.
Uit 1631 kennen we een lijst van vergoedingen die de Veluwse predikanten ontvingen ‘voor de geleden schade door ’s vijands inval in den jare 1629‘. Van de daar genoemden nemen we er enkelen uit onze omgeving over:
Ds. Hattemeius tot Barenveld: 225 gulden;
ds. Florentii int Oldebroeck 225;
ds. Verstege tot Nunspeet 200;
ds. Cornelii tot Elspeet 200;
ds. Peregrinus tot Voorthusen 150.
Putten, Kootwijk en Garderen worden niet genoemd
Harderwijk wordt begin aug. 1629 door graaf Hendrick van den Bergh voor den koning van Spanje opgeescht. De Magistraat antwoordt (7-17 aug.) dat de stad tot het uiterste voor de Staten Generaal en den prins van Oranje zal worden verdedigd.
H.E.v.d.V.