(Uit de Historie #77) Na ruim elf jaar is de gemeente Garderen in augustus 1747 door het vertrek van Ds. W. van der Souw vacant geworden. De kerkenraad komt op 19 september bijeen onder leiding van de consulent ds. J. Smith van Putten. Er wordt een lijst samengesteld van proponenten die beroepbaar zijn. Veertien personen staan genoteerd, allen proponent. Drie weken later wordt uit dit veertiental met ‘eenpaarige stemmen een kleyntal’ gemaakt. Drie proponenten worden genoemd. Wel wordt aangetekend dat indien een van hen reeds elders beroepen mocht zijn voordat de kerkeraad tot beroep is overgegaan, er dan een derde mag worden bijgevoegd.
In december komt de ‘brede kerkenraad’ bijeen. Namens de classis heeft ds. Wijnstok van Harderwijk de leiding. Als consulenten zijn de predikanten D. Servurier van Barneveld en J. Smith van Putten aanwezig. Uit de ‘nominatie van drien’ wordt met grote meerderheid ds. Johannes Joosting, proponent te Amsterdam beroepen. Wat zal hij blij geweest zijn met het beroep uit Garderen. Er zijn blijkbaar heel veel proponenten die op een beroep wachten. Johannes wordt in januari 1747 reeds genoemd in de lijst van proponenten. Hij is dan proponent in Leiden en Nederrhijnlandt.
Johannes Joosting wordt op 9 januari 1748 voor het laatst geëxamineerd. Dit examen wordt hem afgenomen door J.A. Schimmelpenning, predikant te Harderwijk (als vertegenwoordiger van de Gelderse Synode) en door de Inspectoren van de classis A. van Ermel en P. Wijnstok (predikanten te Doornspijk en Harderwijk). Zijn proefpreek voor de classis gaat over de hem eerder opgegeven tekst Psalm 9 vers 11. Nadat hij hiermee aan de Heren Inspectoren voldaan heeft leest men hem de regels van het examen voor, waarna men er toe overgaat hem te examineren. In het Hebreeuws wordt hij ondervraagd over Genesis 3; in het Grieks over Lukas 2. Vervolgens wordt hij in het bijzonder ‘op de leer en geloofstukken der Hervormde kerke seer nauwkeurig ondersogt‘.
‘Door ’t beantwoorden der voorgestelde vragen en ’t oplossen der tegenwerpingen en uytvlugten der geenen die buyten sijn, haar soo magtig getoont hebben in de Schriften’, doet hij de vergadering ‘met betuyging van alle genoegen sig of de bequaemheden van god soo middelijk aen hun EE. verleent ten hoogsten verblijden, en deswegens den beroepen Ds. Joh. Joosting tot den dienst sijner gemeynte toe te laaten. Wenschende dese Edele vergadering dat de Heere God Hem verder wil bequaem maken, in ’t werk sijner bediening dat sijn Eerwaarde staat te aanvaarden door sijne genade en Geest ondersteune en bekragtige’. Vervolgens is het ’testimonium classicale’ door de scriba vervaardigt en hem ter hand gesteld.
Ds. Joosting is bekwaam bevonden, zowel in de oude talen als in de theologie. Zonder verhindering zal hij door ds. Wijnstok op 4 februari 1748 bevestigd worden.
(Uit de Historie #78) Welke verhindering er gekomen is weten we niet, maar de bevestiging vindt niet plaats op de afgesproken zondag 4 februari maar op 31 maart 1748. Ds. P. Wijnstok, gedeputeerde van de classis, bevestigt hem met oplegging der handen met 1 Thessalonicensen 5:12,13. ‘Ds. Joosting heeft des middags zijn Heilge Dienst begonnen, met Psalm 51:14 en 15: “Ende de vrymoedige Geest ondersteune my, zo zal ik de overtreders uwe wegen leeren, ende de zondaars zullen zich tot u bekeeren“.
Johannes Joosting is op 6 mei 1723 te Amsterdam geboren. In de Oudezijdskapel is hij op 23 mei 1723 gedoopt. Waarschijnlijk is hij genoemd naar zijn oom Johannes. Zijn ouders zijn Jacob Joosting Dirckszoon en Rachel van der Haagen. Jacob was van beroep ‘Heftenmaaker’. Johannes was het zevende van de acht kinderen die uit dit huwelijk zijn geboren. Als ds. Joosting in Garderen komt in 1748 is hij niet getrouwd. Op 14 juli 1750 worden in het trouwboek van Garderen ingeschreven: Johannes Joosting, Jongeman, plaatselijk predikant met Maria Catoer (of Catoir), jonge dochter van Amsterdam. Het huwelijk wordt in Amsterdam kerkelijk bevestigd op 18 augustus door ds. Tijken in de Oude Kerk.
Maria, de huisvrouw van de predikant, is op 4 september 1750 als lidmaat overgekomen van Amsterdam. Op 23 oktober heeft ze haar attestatie ingeleverd. Wanneer Maria is overleden is niet bekend. Later, op 4 december 1761, gaat ds. Joosting als weduwnaar te Amsterdam in ondertrouw met Geertruy Veltman, de weduwe van Pieter Bolten. Uit beide huwelijken zijn geen kinderen geboren.
Reeds enkele jaren is er oorlog: de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). Het gaat om de opvolging in Oostenrijk. De regenten van de republiek kunnen niet voorkomen dat Holland mee moet doen in de strijd. Zij moesten de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia helpen in haar strijd tegen Frankrijk en Pruisen. De Oostenrijkse Nederlanden worden door de Fransen ingepalmd. Heel Staats-Vlaanderen (nu Zeeuws-Vlaanderen) wordt in 1747 gebrandschat: Sas van Gent, Sluis en Hulst worden ingenomen. Dan roept het volk om een Oranje: Willem Karel Hendrik Friso, deze Willem IV, wordt Erfstadhouder. Slechts enkele jaren zal hij regeren. In 1751 sterft hij.
De Fransen belegeren nu Bergen op Zoom, de stad die door Menno van Coehoorn onneembaar gemaakt is. Door onkunde gaat de stad echter verloren. De stad wordt geplunderd, veel inwoners worden vermoord. De Grote of Sint Gertrudiskerk daar wordt voor een groot deel verwoest. In het hele land worden collecten gehouden ’tot opbouw van de kercken van Bergen op den Zoom en Zas van Gendt, als mede tot soulaes der Ingeseetenen aldaer door den oorlogh geruineert…’
Juli 1749 is, via de schout van Barneveld, het geld dat in Garderen is ingezameld overgedragen aan de Ontvanger Generaal van het Kwartier van Veluwe. Vanuit de dorpen in het ambt heeft hij ontvangen: uit Barneveld 285, Elspeet 142, Voorthuizen 93, Garderen 78 en Kootwijk 16 gulden. Het kerkgebouw in Bergen op Zoom is in 1752, sterk verlaagd, opnieuw in gebruik genomen.
(Uit de Historie #79) Laten we eerst eens kijken naar de notulen van de kerkenraad. Na de bevestiging van ds. Joosting op 31 maart 1748 wordt in de vergadering van 14 april een brief van de classis over inspectie en vergadering voorgelezen.
Een week later is men bijeen in verband met het houden van het Heilig Avondmaal. Op deze vergadering worden ‘de middelen tot redres van de vervallene kerkelijke discipline’ voor gelezen. In de vergadering van 12 mei 1748 worden kerkeraadsleden gekozen of herkozen. Lambert Jacobsen, die naar Schorel gaat verhuizen, ontvangt dan ‘van de diaconie van Garderen genoegsame attestatie’. Tevens krijgt hij een bewijs waaruit blijkt dat ‘ingevalle hij (dat de Heere verhoede) tot armoede mogt vervallen’ de diaconie van Garderen voor hem zal zorgen’. Verder vermelden de vergaderingen van de volgende jaren weinig bijzonders.
In het najaar van 1749 doen zich de eerste tekenen voor van opwekking, die we kennen als de ‘Nijkerkse beroeringen‘. In het afgelopen najaar hebt u meerdere keren in deze kerkbode en diverse andere tijdschriften en kranten over de herdenking van deze opwekking kunnen lezen. Deze Beroeringen en de conventikelen zijn een gevolg van de tegenstand die de Verlichting (Aufklärung) oproept. De Verlichting is de stroming in het midden van de achttiende eeuw, die alle nadruk legt op het verstand, de rede. Ds. Gerardus Kuypers is met ds. Roldanus predikant in Nijkerk. Mogelijk dat ds. Kuypers zich heeft laten leiden door de Schotse opwekkingsbeweging van 1742.
De reeds eerder genoemde Evert Jacobs van den Burgwal, inmiddels lid van de gemeente te Nijkerk, belooft in 1749 aan de classis dat hij zich, als oefenaar, zal onderwerpen aan de kerkenraad en predikanten van Nijkerk. In het voorjaar van 1752 komen in Garderen problemen die waarschijnlijk al geruime tijd leven nu duidelijk naar voren. Ze staan mogelijk in verband met de bijeenkomsten die, op de vaak afgelegen boerderijen in de gemeente worden gehouden. Die bijeenkomsten hebben met de Nijkerkse beroeringen te maken.
Ds. Joosting schrijft op 6 februari 1752 een brief naar Johan Walburg. De heer Walburg is als schout uitvoerder van de besluiten der Amptsjonkers. Deze brief is in het gemeentearchief te Barneveld onder nr. 238 van het Oud Archief te vinden. Hij schrijft:
‘Mijn Heer Walbrug. Wel Edele en Veel Geagte Heer!
In hoope dat deese U Weledele beneffens Mejuffrouw Uw Wel Edele Eghtgenoot in welstant mag aantreffen gelijk wij door des Heeren aanhoudende goedheid genieten.
Zo dient deese om U Wel Edele toestemming en permissie te versoeken tot het publiceren van de onder het reglement van ons Edele Classis nopens de buitensporigheden in de oeffeningen gemaakt, om dezelve van den predikstoel voor de gemeente af te leesen ingevolge de order van den Hoog Wel geboren Heer Landrost, waar mede tot hier toe om een en andere reden gewagt hebben, dog nu niet wel veel langer wagten kan, alzo de tijd van het Edele Classis wederom begint te naderen, en ik de noodsakelijkheid daar van in mijn gemeente hoe langer hoe meer zie.
Blijvende na minsaam en Groetenis en zegenwensch aan en over U Wel EDele en Mejuffrouw U Wel Edele Echtgenoot gelijk van mijn huysvrouw zo ook van mij, Wel Edele en veel Geagte Heer!
Uw wel Edele Dienstwillige Dienaar Joh. Joosting
Garderen, 6 Febr. 1752. (Den 7 Febr ontvangen en beantwoort.)’
(Uit de Historie #80) Ds. Joosting wil, omdat hij de noodzakelijkheid ervan in zijn gemeente hoe langer hoe meer ziet, het reglement op de oefeningen van de kansel aflezen. Dat zal wel spoedig gebeurd zijn, want in april komt de classis bijeen. In Nijkerk zijn door de kerkenraad eind 1750 al plaatselijke besluiten genomen.
In de notulen van de vergaderingen van de classis op 25 april en volgende dagen in 1752 komen we de gemeente Garderen en haar predikant tegen. Na de opening, door de voorzitter van de vorige classicale vergadering, wordt eerst het moderamen gekozen. Daarna wordt de lijst van afgevaardigden van de gemeenten genoteerd. Dan volgt: ‘Ook zijn met zeker geschrift onder de naam van credentie verschenen, in deze Eerwaarde vergadering een ouderling van Voorthuizen, wiens naam in dat papier niet gemeld stond, en Egbert Lubbertzen ouderling van Gerderen, zijnde opgesteld door enige Leden dier Kerkeraden, buiten toestemming van de Eerwaarde Predikanten dier plaatzen en zonder tekening van de plaats, dag, of tijd, en dus geheel informeel, begerende om in de Eerwaarde vergadering sessie te mogen hebben, en daarop mede te adviseren en concluderen, welk voorstel in omvraag gebragt zijnde, met meerderheid van stemmen is afgeslagen; alzo ze niet verschreven waren tot deze Eerwaarde vergadering, nog behoorlijk gecommitteert, en zulks bij deze Eerwaarde vergadering niet practicabel was dit besluit haar door de Voorzitter bekend gemaakt zijnde, hebben zij daar op gezeid, des te protesteren en ad Synode te appelleren; en is haar door de Voorzitter gezeid datse hun appel de Eerste week op de Synodale tafel moesten brengen.’
In dezelfde vergadering doen de Inspectoren van de Classis rapport van de gewone kerkvisitatie en van de staat der gemeenten. Onder de punten die niet tot hun genoegen zijn behoren ook hun bevindingen te Garderen. Ze melden: ‘art 7 ad 7:
….. Eindelijk hadden hun Eerwaarden te Garderen bevonden klagten van den Predikant, dat het meerderdeel der Ouderlingen aldaar, die kwade gewoonte, een geruime tijds herwaarts hadden gepractiseert van zelden te verschijnen onder het gehoor van den dienst van Hunnen Predikant, dog de Heren Inspectoren deze Ouderlingen daar over serieuslijk onderhouden en bestraft hebbende, hadden dezelve niet alleen hunne begane fout in desen erkent, maar ook by handtasting belooft zulks voortaan nu hunnen pligt te verbeteren; voor welk getrou rapport, genomen moeite en voorzigtige behandelingen, de Heren Inspectoren zijn geloudeert en bedankt geworden’.
Waar deze ouderlingen die ‘practiseerden’ naar de kerk gingen is niet te vinden. Zeer goed is het mogelijk dat ze oefeningen in Barneveld, Putten of Nijkerk bijwoonden.
(Uit de Historie #81) We kijken verder naar de notulen van de vergadering van de classis op 25 april en volgende dagen in het jaar 1752. Hier worden de ouderlingen bestraft, omdat ze niet te Garderen in de kerk komen. Net als reeds genoemde brief aan de schout wijst dit er op dat er ook andere samenkomsten gehouden worden.
In die vergadering van de classis te Hattem wordt opnieuw gesproken over de ‘Doleantie’ te Harderwijk. Twee bakkers, Jan Wittob en Jan Schutte, hebben daar de leiding op zich genomen van het houden van oefeningen. Tegen de besluiten van de kerkenraad en de magistraat. Die hadden besloten dat ‘geen enkele private, godsdienstige samenkomst geoorloofd is, tenzij met kennis en toestemming van de kerkenraad‘.
De vergadering vraagt aan ds. Joosting en ds. Coopsen van Veessen met de bakkers te gaan spreken om de oefeningen onder de verantwoordelijkheid van de kerkenraad te houden. Daarvoor zullen ze geëxamineerd moeten worden. De twee doleanten verklaarden ‘al was het dat men alleen maar vragen wilde hoe veel goden zijn er, geenszins daar op zouden willen antwoorden, om daardoor permissie tot het houden van hunnen in de doleantie vervatte gezelschap, te bekomen’.
Een jaar later wordt door de Staten van Gelderland het ‘Reglement op de oeffeningen en catechisatien’ vastgesteld. Harderwijk had reeds in 1751 aangenomen:
‘1. dat een ijgelijk uit deze Gemeinte die geneigt sijn mogt tot houden van so genoemde oefening sig alvorens behoorlijk aengeve aen den kerkeraad en daer toe permissie van den selve versoeke.
2. dat aen niemant ’t houden van oeffeninge sal worden gepermitteert, die niet na naukeurig ondersoek, bevonden is genoegsaem ervaren en regtsinnig in de leer, en boven dien godvrugtig en bescheijden in den wandel te sijn’.
In artikel vier staat dat de oefenaars zullen beloven dat ze ‘in hunne oefeningen of catechisatien alleen Godgeleerde Waerheden tot voortplantinge van kennisse en Godsaligheit sullen behandelen, sig bijsondelijk houdende aen de Heijdelbergse Catechismus, sonder vrije texten te verklaren ten sy de ene of andere Predikatie van een Predikant wilden repeteren.
Ze moeten tevens beloven dat ze in hun oeffeningen of catechisatien nooit Predikanten zullen censureren, nog iets dat een Predikant op den Predikstoel geleerd heeft, met voordagt te sullen wederleggen’.
Oefenaars zullen zich zonder meer moeten onderwerpen aan een examen van de kerkenraad. Zonder kennis van de kerkenraad mogen geen conventikelen of particuliere catechisatien worden gehouden.
(Uit de Historie #82) In aflevering 79 was sprake van ouderling Egbert Lubbertsen. Egbert Lubbertzen, die op 5 juni 1726 na ‘examinatie’ te Kootwijk als lidmaat wordt ingeschreven, gaat op 20 januari 1740 met attestatie naar Garderen. Hij woont dan met zijn vrouw Lubbertje Willems op de boerderij De Wal in Garderbroek. In 1741 wordt hij gekozen tot diaken. In 1745 wordt hij voor het eerst gekozen tot ouderling. Tot 1774 maakt hij regelmatig deel uit van de kerkenraad als ouderling uit Garderbroek. Deze ouderling is degene die protesterend aanwezig is op de vergadering van van de classis in april 1752 te Hattem.
De kerkenraadsvergadering van 2 mei 1752 wil overgaaen tot verkiezing van drie nieuwe leden. De vergadering wordt uitgesteld omdat de meeste leden ‘zig in de verkiezing niet wilden schikken na het oude gebruik en het advijs van de Heren Inspectoren om namelijk wederom een ouderling van deese kant te verkiezen in de plaats van de afgaande ouderling Egbert Lubbertse, maar wederom een ouderling uijt die zelve buurt wilde beroepen’. (Met ‘van dese kant’ wordt bedoeld Garderen, Ouwendorp en Speuld tegenover Garderbroek, Stroe en Essen.)
Negen dagen later, op 11 mei, is de kerkenraad weer bijeen. Tegen zijn eigen wil en ‘door overstemming van den Predicant, ouderling Aalte en diacon Rick Willemse’ wordt Hendrik Teunisse van Essen gekozen tot ouderling. In plaats van Egbert Lubbertsen is gekozen Mor Willemse uit ’t Garderbroek. Eveneens ‘door overstemming’ van eerder genoemden. De tegenstemmers stemden op Gerrit Claasse van Ouwendorp, omdat in Garderbroek nog een ouderling bleef. Zij oordelen dat ‘het tot het meeste nut van de gemeente is dat er ook drie ouderlingen zijn zo wel aan deese als aan geene kant, gelijk sulks ook te voren is in gebruik geweest’. Rutger Jansse uit Speuld wordt tot diaken gekozen.
Deze gekozen leden heeft de predikant aangenomen ‘tot voorkoming van verwijdering te pronuntieren (= beslissen) en te bevestigen, mits aan zig de vrijheid houdende om zig des te beswaaren ter tijd en plaats als hij sulks zal goedvinden‘. Rick Willemse en Cornelis Aalte zijn het eens met de predikant en zullen zich eveneens bij de classis beklagen. Waarschijnlijk in verband met de onenigheid staat er voor het eerst bij dat deze notulen in de volle kerkenraad gemaakt zijn en gelezen. Kort daarna is het Pinksteren. Met open deuren, zodat ieder die het wil het kan horen, doet Hannes Hendrikse namens de diakenen verslag van de inkomsten en uitgaven van de armenrekening.
De volgende zondag worden de drie gekozenen, nadat ze op drie opeenvolgende zondagen aan de gemeente zijn voorgesteld, ‘in haaren dienst ingezegent en bevestigt.’
(Uit de Historie #83) Op 18 juli 1752 komt de kerkenraad opnieuw bijeen voordat het Heilig Avondmaal zal worden gehouden. Over de toestand in de gemeente wordt niets aangemerkt. Wel komt er ‘een seker geschrift genaamt een voorstel‘ ter tafel. Het voorstel is door enkele ouderlingen en diakenen ondertekend. Zij verzoeken de predikant om het voorstel in het Kerkenboek te schrijven.
Ds. Joosting neemt dit verzoek in beraad en antwoordt zondags, na de middagdienst, dat hij bezwaren tegen dit verzoek heeft. Het voorstel luidt:
‘Wij ondergeschrevene hebben dit voorstel aan de Edele vergadering te doen: te weten wij hebben behalven onse Predicant ook eenen Ouderling na de Classis willen senden, dog de zelve is van de Classis omdat de Credentie brief (= geloofsbrief) niet wel was opgestelt niet aangenomen; waarop die gecommitteerde Ouderling geprotesteert heeft en geappelleert heeft na ’t Sinode. Ons regt in deesen steunt op de Kerkenorde van ’t jaar 1619 bij Smetius te vinden Capittel IV 40 daar staat dat elke kerk een dienaar en een Ouderling zullen afvaerdigen na ’t Classis. Behalve dit steunt ons regt op ’t Oude gebruik; alzo uijt de oude Classicale boeken blijkt dat en een ouderling met den predicant gecommitteert (= gemachtigd, afgevaardigd) is. Is dat nu versuimt eenige jaaren lang, hierdoor verliesen wij ons regt niet; daarom stellen wij voor dat wij ons appel na ’t synode zullen vervorderen (= eisen), tenzij deese vergadering met den Predicant eenparig gelieve te resolveeren (= besluiten) dit ons regt te erkennen en te beloven dat, als dan nevens den Predicant een Ouderling in de gewoone Credentie brief zal geplaatst worden. Omdaar mede te advijseeren en te concluderen versoekende dat dit behoorlijk geboekt wordt. Was niet gedateert, dog ondertekent door de ouderlingen: Egbert Lubbertse, Hendrik Teunissen, Gijsbert Janssen, Peter Jacobsen, Dirk Egbertsen, en door de diakenen: Johannes Hendriksen en Rutger Gerritsen.’
Dominee antwoordt dat ‘sulk een voorstel zijns bedunkens niet te pas quam’ en wel om de volgende redenen:
- de classis Neder-Veluwe wordt beschuldigd niet naar behoren gehandeld te hebben.
- de classis heeft duidelijk gemaakt waarom ze geen ouderlingen uit Garderen wenst.
- van een classis kan men niet verwachten dat ze ingaan op klachten tegen een kerkenraad, zoals ze doen.
- omdat ze iets eisen van de predikant wat door de classis reeds afgekeurd is.
- ze komen met hun voorstel te laat omdat ze eerst een ouderling gecommitteerd hebben en nu met dit voorstel komen.
Dominee schrijft verder: ‘Edog tegens alle deese gegeven redenen aan begeerde egter die ouderlingen en Diaconen alsmede de ouderling Mor Willemse dat het zelve in ’t Kerkenboek moeste worden aangetekent.’
Wat het verzoek betreft om te beloven om met een volmacht een ouderling naar de classicale vergadering af te vaardigen of anders bij de Synode in beroep te gaan, zegt de predikant het hier niet mee eens te zijn, omdat dit strijdig is met de besluiten van de classis. Cornelis Aalten en Rick Willemsen stemmen net als de predikant tegen. Mochten de anderen in beroep willen gaan, dan gaan ze hun gang maar.
(Uit de Historie #84) Op 3 augustus 1752 vergadert de kerkenraad opnieuw. Enkele leden komen met het voorstel dat de predikant hen zal helpen om een ouderling naar de Synode af te vaardigen. Deze afgevaardigde ouderling zal daar dan in beroep gaan tegen de besluiten van de classis. Maar de predikant weigert dit omdat hij geen deel aan deze zaak wil hebben.
Wel geeft hij hen de vrijheid om af te vaardigen wie zij willen, dat laat hij aan hen over. Ze besluiten dan om ouderling Gijsbert Jansen naar de Synode te zenden. Opnieuw komt de kerkenraad samen op 18 oktober. Het is een week voor het houden van het Heilig Avondmaal. Ouderling Peter Jacobse brengt iets naar voren. Wat is niet te lezen. Een groot deel van de notulen van die vergadering is met dikke zwarte inkt doorgehaald en onleesbaar gemaakt. Blijkbaar gaat het over een vermaning die de Predikant en ouderling Aalten Jacobsen hem in opdracht van de Visitatoren moeten geven. Kort na het onleesbaar gemaakte gedeelte van de notulen van 18 oktober lezen we dat ds. Joosting gaat vertrekken. In de kerkenraadsvergadering van 29 oktober 1752 maakt ds. Joosting aan de kerkenraad bekend dat ‘hij de roeping van Steenwijk, na enige tijd van beraad, in de vreze des Heeren heeft aangenomen’.
De Boekzaal van november meldt dit al. Tevens volgt de mededeling dat proponenten verzocht worden om hun gaven in de gemeente van Garderen te laten horen. De zondag voor hij afscheid neemt doopt ds. Joosting het dochtertje van Jannes Pol en Janna Evertse uit Ouwendorp. Zij krijgt de naam Willemtje. Vrijdag 8 december voltrekt hij het huwelijk van Rick Wulven uit Garderen en Stintje Fredriks uit Stroe. Ds. Joosting heeft op 10 december na 4 jaar en ruim 3/4 jaars hier gearbeid te hebben afscheid genomen met de woorden van Salomo: Prediker 12:13 ‘Van alles dat gehoort is, is t’einde van de zaak: Vrees God….’. Hij eindigt zijn schrijven van de notulen met ’toewensching van des Heeren dierbaren Zegen’.
Een week na zijn vertrek uit Garderen wordt hij op 17 december, in de morgendienst, door zijn ambtgenoot ds. Roldanus als tweede predikant bevestigd te Steenwijk. De bevestigde doet des namiddags zyn Intrede met Zacharia 6:15 “En die verre zyn, zullen komen, en zullen bouwen in den Tempel des HEEREN, en gylieden zult weten, dat de HEERE der heirscharen my tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gy vlytiglik zult horen na de stemme des HEEREN uwes Gods”.
Ds. Joosting behoort tot de Gereformeerde predikanten die de Verlichting afwijzen. Vóór hem heeft men in Steenwijk de bekende Alexander Comrie uit Woubrugge beroepen, die echter bedankt heeft. Het blijkt dat dezelfde problemen die zich in Garderen hebben voorgedaan ook in Voorthuizen voorkomen. Ds. Grafstede weigert daar een ouderling naar de classis aftevaardigen. Daar zijn er gelijke moeilijkheden bij de verkiezing van leden van de kerkenraad uit verschillende buurten. Ook daar komen kerkeraadsleden niet regelmatig in het dorp ter kerke.
(Uit de Historie #85) Drie en een half jaar blijft ds. Joosting in Steenwijk. Op 13 juli 1755 neemt hij daar afscheid met de wens van Paulus in Efeze 6:23 en 24: “Vrede zij den broederen, ende liefde met gelove, van Godt den Vader ende den Here Jezus Christo. De genade zij met al degenen die onzen Here Jezum Christum liefhebben in onverderfelijkheid.”
Twee weken later wordt ds. Joosting door zijn ‘Amptgenoot’ ds. Gijsbertus Bourse te Muiden bevestigd met de tekst 1 Tim. 4:16 “Hebt acht op u selven, ende op de leere: volherdt in desen. Want dat doende sult ghy ende u selven behouden, ende die u hooren”.
’s Middags doet hij zijn intrede met een preek over Ps. 73:28 “Maar my aangaande, het is my goed, naby Godt te wezen; ik zette mijn betrouwen op den Heere Heere: om alle uwe werken te vertellen.”
Negentien jaren is ds. Joosting predikant geweest in Muiden. Begin oktober 1774 kan hij zijn werkzaamheden niet meer verrichten. In de Boekzaal staat dan:
“Tot geen mindere aandoeninge zo voor zichzelf als voor deze Vergadering, gaf op dien zelven tijd Ds. Johannes Joosting, zeer geliefd Leeraar in de Gemeente van Jezus Christus te Muiden, te kennen: dat hy alle vermogens had ingespannen, om volgens de vriend-broederlijke raad van de Classis, aan zijn Eerwaarde in de voorgaande sessie 5 September gegeven; nogmaals de proef te nemen of zicg mogt in staat gesteld vinden tot waarneeminge van den Heilige Predikdienst; maar met smerte moest zeggen: zo wegens lighaams zwakheid als verminderde ziels vermogen in ’t geheel niet in staat te zijn om zynen post als Leeraar, met opzigt tot de openbare bedieninge waar te nemen, leverde ook in acta van ontslag, op gegronde reden, zo by den Edel Agtbare Magistraat als by den Eerwaarde Kerkenraad te Muyden, doende afstand van zynen dienst salvo honoro sine sipendio, zo dat dan ook by deze Vergadering dezen zeer geliefde Broeder, zo veel aangaat met toebiddinge van zegen, voor ontslagen wierdt gehouden, die ook tederhartig vaar wel zeide, en reeds den 9 October 1774 zyn afscheid reden te Muyden gedaan heeft. Zo dat Muyden vakant is”.
Bijna 28 jaar later, op 22 juli 1802, is ds. Johannes Joosting te Amsterdam overleden en op 26 juli te Muiden begraven. Het ‘in memoriam’ in de Boekzaal luidt:
“Muiden: Den 22e juli overleed te Amsterdam ten huize van deszelfs familie alwaar zijn Eerwaarde zedert 1796 woonagtig was, aan een verval van krachten in het 80 jaars zijns ouderdoms, de Wel Eerwaarde Heer ds. J.Joosting rustend Predikant dezer gemeente. Zijn Wel Eerwaarde was met alle ijver en getrouwheid in de bedieninge van het Evangelie zijnes Heer werkzaam te Garderen, Steenwijk en van het jaar 1755 tot 1774 alhier, wanneer hij zich wegens Lichaamsongesteldheid verplicht vond zijn Emeritusschap salvo honore te verzoeken. Beide onze Predikanten gaven den eerstvolgende Zondag in hun voor- affspraken de Gemeente kennis van dit overlijden, spraken tot ’s Mans welverdiende lof, wekten hunne hoorders op om zijn naam steeds in gezegende gedachtenisse te houden”.