(Uit de historie #30) Na het vertrek van ds. Altius naar Harderwijk kijkt men uit naar een nieuwe predikant. Na enkele maanden is op verzoek van ‘de hele oude en nieuwe kerkenraad’ op 12 oktober 1670 een vergadering uitgeschreven. Bijeen geroepen zijn twee afgevaardigden namens de classis: ds. Isaacus Balck V.D.M. te Nunspeet en ds. Franciscus ab Eijbergen V.D.M. te Voorthuizen; twee naburige predikanten: ds. Otto Henricus Schlebius V.D.M. tot Cootwijck en ds. Ellardus Verstegen V.D.M. te Putten. ‘Men is bijeen om te treden tot beroepinge van een nieuwen Leeraar, in plaats van ds. Robertus Altius welke tot den kercken dienst van Harderwijck beroepen was. En is na uijtstortinge van vierige gebeden tot Godt de Heere des ooghstes, met de meeste stemmen verkooren ds. Samuel ab Hooghlandt welcke, na dat hij sijn examen hadde uijtgestaen en de gemeinte tot driemaal was voorgedragen, in sijn dienst bevestight en den zegen des Heeren toegewenst.’
Vervolgens staat er in het actaboek van de kerkeraad een copie van de beroepingsbrief. We zullen die de volgende keer in zijn geheel laten volgen. Het is de eerste brief. Bij beroepen van volgende predikanten wordt ongeveer dezelfde gebruikt.
Te Barneveld wordt op 16 november 1670 een bijzondere vergadering van de classis gehouden betreffende het examen van ds. Samuel ab Hooghlandt, beroepen predikant te Garderen.
We lezen daar: ‘Na aanroeping van des Heeren Heiligen Naam door ds. Isaacum Balck V.D.M. tot Nunspeet, zijn op deze vergadering present bevonden predikanten van Nunspeet, Hattem, Voorthuizen, Harderwijk, Nijkerk, Putten, Kootwijk en Doornspijk. Namens de synode is ds. Peregrimus van Ommen verschenen.
Het volgende wordt besloten:
Artikel 1: Eerstelijk heeft de Candidatus voornoemt een propositie (= proefpreek) gedaan uit Handelingen 13 vers 48 aldus luidende: “ende daer geloofden soo veele als het geordineert waren ten eeuwige leven”. Welke propositie de Eerwaarde vergadering zodanig heeft behaagt dat zij zijne Eerwaarde eerst gelesen hebbende de instrumentum vocations tot het examen premtoir, heeft toegelaten.
Artikel 2: voorts is men getreden tot het examen zelf en is de Candidatus in de voornaamste fundamenten der heilige theologie ondersoght alsmede in de Hebreeuwsche ende Griekse talen, waer in sijn Ed. sigh soo heeft gekweten dat de E. vergaderinghe hem sonder eenich beswaer tot den Kercken dienst in sijn plaetse heeft toegelaten.’
(Uit de Historie #31)
BEROEPINGSBRIEF
Copia.
Christi vrede.
Eerwaardige godtzalige, welgeleerde dominee Samuel ab Hooghlandt G.G.M. Candidate en onsen seer Lieven Broeder in Christo. ALsoo door het beroepen ende vertrecken onses seer lieven en getrouwen Herder D.Roberti Altii, toe de kercke en gemeinte van Harderwijk,den kerckendienst alhier tot Garderen is komen te vaceren, en derhalven hoogsnodigs, dat deselve bij tijds wederom met een godtzalige zuiver, geleert, welbegaaft, en onstraffelijck predikant, in sijn E. plaetse werde versien: soo is dat wij ondergescreven op huiden in de name Christi bij anderen gekomen sijn, om volgens Kercken ordre ten overstaan van twee deputaten classis en twee nabujrige predikanten, en na aenroepinge van des Heeren H: name, tot nominatie, electie, en beroepinge van soodanigen Herder en Leeraar (als boven gemeldt) te treden. Dewijl het dan nu alsoo is, seer lieve Broeder, dat de meeste stemmen in dese onse vergaderinge op U gevallen sijn, de gemeinte soedanige genoegen in uwe gaeven en andere comportementen geschept hebben, dat se niemant, anders tot haere harder en Leeraar begeerde: Soo dat, wij niet, twijfelen of dit, werck is van den Heere, en hebben derhalven U.E. tot, een Herder en Leeraar onser kercken willen versoeken, en beroepen, gelijck wij dan oock mits desen U.E. (met correspondentie en kennisse van allen, die sulcks aengaan) versoeken en beroepen, ten eijnde op dat U.E.. presto prestandis, niet alleen door des Heeren genadigen zegen het werck des Heeren moght staende houden, maar ock meer en meer bevorderen, tot eere van godts name, stightinge van de gemeinte, en veler menschen zaligheid, sijnde en blievende de gemeinte so een levendigh voorbeelt in geloove en a11e Christelijke deugden. vertrouwende U.E. sal ten desen eijnde in des Heeren vreese, dese goddelijke en wettelijke beroepinge aennemen, en dat veerdigh en sonder eenigh beswaere. Belovende wederom wegens onse gemeinte alle respect, en behoorlijke onderwerpinge aen U. E. te bethoonen. waar toe ons verlatende, wenschen U.E: van den vader der Lighten, dat hij U. E. met het light sijner H. geestes, hoe langer hoe meer verlighte, regere en verstercke, ter glorie van sijn heirlijke name, en opbouwinge van sijn dier gekoghte gemeinte. Amen.
Actum in onse kerckelijke vergaderinge toe Garderen 1670 den 12 octob.
Fransisius Eijbergen V.D.M. in Voorthuisen.
Otto Henricus Schlebus, pastor Cootwijcensis
Ellardus Verstege V.D.M. tot Putten.
Dan volgen de namen van de leden van de kerkenraad. Niet iedereen blijkt zijn naam te kunnen schrijven. Dan plaatst men een eigen handmerk. Dat doen de volgende ouderlingen:
Gijsbert Gijsbertsen, Evert Arsen, Wouter Derucksen Verstege en Bessel Breunissen.
Zelf schrijven hun naam de ouderlingen: Jan Rutgersen, Reijer Woutersen, Hendrik Fransen. Al de diakenen kunnen hun naam onder de brief plaatsen: Rijck Stevensen, Rutger Jochumsen, Evert Claasen, Aart Stevensen.
(Uit de Historie #32) Hoewel in verschillende publicaties de naam wordt geschreven als Hoochland, of Hoogland, houden we de manier maar aan waarop hij zelf zijn naam in de kerknotulen schrijft namelijk Hooghlandt. Samuel is mogelijk in Harderwijk geboren, waarschijnlijk tussen 1640 en 1645. Hij is een zoon van ds. Petrus ab Hooghlandt (in ‘s-Gravenhage geboren en predikant te Doornspijk in 1652). Zijn moeder is Catharina van Wirtzfeld. (Haar opa Wilhelimus Wirtfedius was in Harderwijk predikant van 1592 tot zijn overlijden in 1602). De ouders van Samuel zijn op 15 oktober 1643 te Harderwijk getrouwd.
Samuel krijgt in 1656 een kwartiersbeurs van 100 gulden; op 1 juli 1664 wordt hij aan de Akademie te Harderwijk ingeschreven als student; in 1667 zet hij zijn studie voort in Utrecht.
Is Gerhardus ab Hooghlandt die te Utrecht wordt ingeschreven als ‘Batavo Elburgus’ een jongere broer?
In 1670 is Samuel dus predikant te Garderen. Hij is op 30 maart 1671 te Kootwijk getrouwd met Everharda Schlebusil, dochter van Otto Henricus Schlebusil (predikant te Kootwyk van 1644-1684). Evertjen, zo staat in het doopboek, is op 26 december 1646 door haar vader gedoopt te Kootwijk.
In de oudste lidmatenboeken van Garderen, die in het Gemeentearchief te
Barneveld te raadplegen zijn, treffen we in 1699 aan Samuel, Catharina en Sybilla Agnita Hooghlandt. In 1708 wordt Otto Hendrick lidmaat en vertrekt waarschijnlijk kort daarna naar Oost Indië. In het trouwboek komen we tegen:
‘1700 den 17 febr. afgeroepen 3 en 10 februari Evert van Burick, weduwnaar van Westervoort en Sybilla Agnita van Hooghlandt J.D. (= jonge dochter) van Garderen. Na haar huwelijk vertrekken zij naar Westervoort.
‘1700 ingeschreven 20 april, afgeroepen 21 april, 19 april en 8 mei: Henricus van Bemmel J.M. van Amersfoort en Catharina van Hooghlandt J.D. van Garderen. Confirmatie (= bevestiging van het huwelijk) te Deventer den 8 May’. Zij gaan naar Amsterdam.
Op 3 maart 1709 heeft hij zijn zoon Samuel tot predikant te Vaassen bevestigd met 1 Thess. 5:12 en 13. De intrede tekst was 1 Sam.3:10: ‘Doe quam de Here, en stelde zich daar, en riep gelyk de andere malen, Samuel, Samuel: en Samuel zeide, spreekt want uwen knegt hoort’.
Ds. Hooghlandt heeft evenals zijn voorgangers zijn rechten verkregen in de Maalschap ‘Uddel en Uddeler Heegde’. In 1677 ontvangt hij bij de extra ordinarisse verpondinge van zijn twee pastorie lothen tot en met 1675 het bedrag van 7 gulden, 15 stuivers en 2 penningen. De rekening van de maalschap in 1687 wordt door ds. Hooghlandt medeondertekend. In de Garderense maalschap komt ds. Hooghlandt een enkele keer voor maar dan als borg bij de aankoop van stukken land.
(Uit de Historie #33) In het voorjaar van 1671, op 16 april, blijken de broeders diakenen het oordeel van de hele kerkenraad nodig te hebben. Ze vragen de goedkeuring om honderd Caroli guldens uit te zetten in het goed, genaamd de Wall, van Neeltje Lubberts Everts in het Garderbroek. Na overleg met de Schout van Barneveld wordt overeengekomen dat Neeltje de diaconie per jaar rente zal geven en dat de diakonie na haar overlijden een ‘pont groots’ zal ontvangen.
Diezelfde vergadering vertelt ds. Hooghlandt dat hij met broeder Rijck Stevensen de lidmaten bezocht heeft in verband met het komende Paasfeest waarop het Heilig Avondmaal zal worden gevierd. Niets onbehoorlijks heeft zich voorgedaan.
Wel vraagt de predikant advies van de kerkenraad hoe men zal handelen met het dochtertje van Jan Peelen van Essen genaamd Merritjen Jans, oud 16 jaar, stichtelijk van leven, die met aandrang bij hem had aangehouden om mede tot het H. Avondmaal toegelaten te worden.
De kerkenraad met vreugde de jaren van dit kind verstaan hebbende, oordeelt dat ze na gedane belijdenis tot de tafel des Heeren zal toegelaten worden.
In het notulenboek volgt dan een periode waarin de datum van de vergadering niet wordt vermeld. Vijf vergaderingen worden er gehouden van 1671 tot 1677.
De eerste van die vijf luidt als volgt:
‘Doordat de kerkenraad in een ruimen tijd niet bij malkanderen gekomen was geweest, heeft den Predikant den kerkenraad te samen geroepen den 24 Maart. In deze vergadering is besloten:
Ten eerste: dat op den eerste zondag in elke maand den kerkeraad sou bij malkanderen vergaderen, indien in die maand geen bijzondere vergadering was voorgevallen.
Ten tweede: is besloten dat ter naaster vergadering eerst zal opgelezen worden, het geen in de voorheengaande besloten is (de notulen zullen gelezen worden).
Ten derde: dat gelijk in een bijzonder boek de namen van de aankomende ledematen, in dit boek de namen der gestorvenen of vertrokkene ledematen zouden aangetekend worden.
Of het eerste besluit uitgevoerd is, weet ik niet. Zeker is dat van de meeste vergaderingen dan geen notulen gemaakt zijn. Ze staan immers niet in het actaboek.
Als in april 1678 nieuwe kerkenraadsleden zijn gekozen, komt op 20 mei de oude en nieuwe kerkenraad bijeen. Een van de diakenen doet verslag van de rekening van het afgelopen jaar. Omdat er maar twee diakenen zijn wordt het volgende besloten:
‘Den afgaande diaken zal mede opzicht hebben op de armen, maar de Buul zal altijd bij de middelste diaken wezen’. Vanaf 1679 worden de namen van de overleden lidmaten en zij die met attestie vertrokken of ingekomen zijn vermeld in het actaboek. Eveneens de aangenomen leden.
Het was lang niet altijd rustig in de gemeente. Zo lezen we: ‘dat er tussen twee ledematen enige onenigheden en rivagie is gerezen. Dat eene in onegtschap bezwangerd was, waarom ze door de macht der sleutelen gesteld in de hand der kerkenraad van het H. Avondmaal is afgehouden. Dat een zeker persoon een kind geteelt in concubinaatschap van plan was om het elders te laten dopen. Dat er een oud verschil is tussen bloedverwanten. Dat een lidmaat ervan beschuldigd wordt enige belezingen gedaan te hebben bij een ziek persoon. Dat er twee vrouwen zijn waarvan iets voorgekomen is.’ Zo nu en dan lezen we dat lidmaten om een openbare zonde van de Tafel des Heeren voor deze keer zal worden afgehouden. Was het toen echt zo’n goede oude tijd?
(Uit de Historie #34) Van 1685 tot 1690 zijn er een drietal lege bladzijden. Ter verklaring (?) lezen we: ‘De acten van eenige jaren zijn vermist omdat ze op papieren buiten het boek geschreven zijn’. Dan worden middelen tot redres (= herstel) van de kerkelijke discipline (= tucht) voorgelezen en in het boek geschreven.
Middelen tot Redres van de kerckelijke disciplyn.
Art. 1
Dat int aenstellen van de kerckenraden sorghvuldighlijck gelet wort, dat gene als de welke gesont int geloove en van een exemplare godtsaligheid blijken te sijn: mitsgaders die van welke een iver en voorstant van de kerckelijke discipline te verwaghten staat, tot den dienst des Ouderlinghe of diakenschap verkooren worde voor soo veel doenlijck is, dat de vrouwen der te verkiesense ’t sij ouderlingh ’t sij diaken van de ware gereformeerde religie sij en van een onbesprooken leven sijn.
Art. 2
Dat nevens de Leeraars ook alle ledematen des kerckenraadts gedurigh aght sullen houden op haar selfs en op malkanderen, om aen de gantsche kudde voorbeelden te sijn, niet alleen in den woorde maar ook in de liefde en christelijken wandel.
Art. 3
Dat alle Leeraars in haere gemeijnten, niet alleen jaerlijcks bij de behandelinge van den 31 Sondag der Heijd: Catechismi van de kerckelijke tucht prediken, maer bijsonderlijck op de hooge nootsakelijckheijdt en groote nuttigheijt van de selve aendringen sullen, soo dickwils als de bedieninge van t H. Avondmaal voor de eerste wijle sal afgecondigt worden op dat ’t veelvoudig en ernstig in scherpen van dit poinct, in de gemoederen des volcks beijde een levendige approhensie en een gevoelige vrese door het selve geweckt worde.
Artic. 4
Dat die geene die de macht der sleutelen toebetrouwt is, deselve bij alle voortcomende gelegentheijt sonder eenige traegheijd of nalatig versuim sullen gebruicken, wel met chrislijcke omsigtigheijd int waernemen van de onder ons gearresteerde kercken ordre: Edog oock sonder eenige onchristelijcke insighten van gunst of ongunst omtrent een igerleij staten of personen ingevolg van den 45 art: Synodi de Anno 1662.
Artic: 5.
Dat om sulcks veijliger te berichten alle en een ijder lid des kerken- raets heijliglijck beloven, en sig verbinden sal, niet van ’t geene voorkomt of geresolveert wort, buiten de vergaderinge directelijck of indirectelijck te elimineeren ofte openbaeren op poene van censure.
Artic: 6.
Dat in val eenige der leden des kerckenraets over geoefende disciplijn, sonder sijne vordere schult ’t sij in naem, eer ofte elders quame te lijden, de geheele vergaderinge sal haer dat aentrecken en de voor de zelve intreden, en daer ’t behoort of dienen can voor des eere en naem waken en ijveren.
Artic: 7
Opdat bij het opnemen de leden tot ledematen der gemeinten, en haer admissie tot des Heeren Avondmael, naer gedaen ondersoeck haeres geloofs den selven gegeven worden een grondig informatie en naerigtinge van de natuer, profitelijckheijt en hooge noot der kerckelijcke tucht met onderwies van het eijnde en ogenmerck waer toe deselve dient, en gebruickt wort, in de gemeenten.
Artic: 8.
Dat niemant uyt d’ een of andre kerck ’t sij uijt de nederlantse tot Walsche of Engelsche of vice versa, uijt de Walsche en Engelsche tot de Nederlantsche overgaende als met behoorlijcke attestatie aengenomen worde.
Artic: 9.
En opdat, door dese middelen de herstelde en opgerichte disciplijn in de kerken niet wederom comt te vervallen, sullen de visitatoren door eernstelijck navragen, haer bij alle kerken informeeren over dit soo een nootwendigen en nuttigen werck des selfs bevorderinge aen de Pastores loci en kerkenraden met ijver recommandeeren, en in de Classicale vergadering van het ondervondene getrouwelijck rapport doen waertoe bij versuim van de Classe specialijken sullen gehouden worden.
Finis.
(Uit de Historie #35) De notulen van de kerkenraad in 1691 zijn opvallend. Voor het eerst is de kerkenraad begin januari bijeen om nieuwe leden voor de kerkenraad te verkiezen. Meestal gebeurt dit rond Pinksteren. Op nieuwjaarsdag en de zondag daarna is daar niet van gekomen door de onbruikbaarheid der wegen. Na de verkiezing blijft het stil.
Er volgen dan lege bladzijden in het boek en vervolgens gaan de notulen verder met 13 maart 1692. Veertien maanden later! Wat is er aan de hand?
De acta van de classis van 19/20 april 1692 vertellen ons dat ds. S. ab Hooghlandt in het jaar 1691 legerpredikant is geweest. Artikel 40 van die notulen handelt over de legerdiensten. Bij toerbeurt zullen de Gelderse Kwartieren daar zorg voor dragen. In 1691 is het Kwartier Veluwe aan de beurt om predikanten naar het leger te zenden.
Ds. Samuel ab Hooghlandt en ds. David van Zeijst hebben hebben die taak volbracht.
‘De eerbiedwaardige vergadering komt zich ten hoogsten te verblijden uit den door de broederen medegebrachte en ingeleverde Attestatien, geteeckent en bezegeld door d’ oversten van de Regimenten door haer bedient, waeruijt blijckt, dat zij haer Dienst en Commissie met veel roem en lof hebben volbracht: wordende haar E.E. hartgrondich bedankt, van zich zoo wel gekweten en d’eer en het Respect van het Edele Classis te hebben waargenomen.’
De achttienjarige zoon Samuel is met zijn vader in den jare 1691 te Velde geweest. Generael Nassau Ouwerkerk wilde hem gaarne in den Krijgsdienst ‘emplojeren’ en deed hem grote aanbiedingen. Van 1672-1708 voerde Nassau Ouwerkerk een cavalerie regiment aan dat in 1705 de naam ‘Garde du Cor’ kreeg. Maar Samuel heeft zijn studie eerst verder afgemaakt en is in 1705 nog eens legerpredikant geweest, maar daarna predikant geworden.
Welke oorlog werd er toen gevoerd? De Negenjarige oorlog, 1688-1697, De grote coalitie: Nederland, Engeland, Spanje, de Duitse vorsten tegen Frankrijk. De strijd is hoofdzakelijk in de Zuidelijke Nederlanden en ter zee gevoerd.
De oorlog is mede een gevolg van het herroepen van het Edict van Nantes in 1685, waardoor honderdduizenden Protestanten uit Frankrijk zich elders vestigden. Nu vreesde al wat Protestant was voor het overwicht van de vervolger van hun geloofsgenoten.
Met afschuwelijke wreedheid verwoestten de Fransen de Palts en de andere Rijnstreken. De stadhouder Koning, Willem lll, kwam in 1691 in Holland, om zich voorts in België aan het hoofd der verenigde legermacht te stellen. De veldtocht liep zonder aanmerkelijke krijgsbedrijven af.
Begin april moest Bergen in Henegouwen worden overgegeven door gebrek aan wagens en karren die de Spaansen verzuimd hadden op tijd te bezorgen. Tegen de bekwame Franse veldheer Luxembourg is het leger van de bondgenoten niet opgewassen (zie bijvoorbeeld het Handboek der geschiedenis van het Vaderland van Mr. G. van Prinsterer).
Op mars zijnde, moest de bevelhebber den predikant een wagen of kar verschaffen, ten behoeve van zijn persoon en bagage. Bij aankomst is hij verplicht terstond bij de gedeputeerden te velde te vragen, welke regimenten hij zal bedienen. Iedere morgen en avond is hij verplicht bidstond te houden, voorafgegaan en besloten met psalmgezang, zondags en woensdags voor den middag eene predikatie uit te spreken en daarin de zonden te bestrijden, aan wier verzoeking de soldaat het meest blootstaat.
Is het leger zondags of woensdags op mars, dan geschiedde de dienst daags daarna. Gedurende den veldtocht zal tweemaal het avondmaal gevierd worden. Wijders is de predikant bij het leger geroepen, om zieken en gekwetsten in hun lijden bij te staan; aantekening te houden van kinderen, die gedoopt zijn; van aalmoezen die ingezameld en van personen, die in ondertrouw wensen opgenomen te worden.
Bij het eindigen van zijn diensttijd zal de predikant uit het leger komende, getuigenissen van de regimenten moeten overleggen aan de Classis, uit wier midden hij gecommitteerd is.
(‘Uit het predikantenleven van vroegere tijden’ door Chr. Sepp. Leiden 1890).
(Uit de Historie #36) De vorige keer hebben we stilgestaan bij de legerpredikant en in dat verband noemden we de opheffing van het Edict van Nantes in 1685 waardoor veel Protestanten uit Frankrijk zijn gevlucht. Een Resolutie van de Amptsjonkers van Barneveld heeft daar mee te maken:
1686: den 16e febr: Zijn den Scholts toegezonden de order van het Kwartier, om tegen den 3e maart aanstaande een generale collecte te doen voor de gerefugeerde (= gevluchte) Fransen om de religie – bij deze harde persucutien (= vervolgingen) hem verders authoriserende (= waarmerkende), zulke door diakenen in de Carspelen en de onderscholten in de buurschappen allomme te doen, en in specie (= in het bijzonder) te letten wat de papisten hier in geven en de penningen gecollecteerd zijnde aan de Heer Wijnbergen tot Arnhem over te zenden om na exempel van andere ampten ende steden …’.
In de resoltuties van de Amptsjonkers komen we kerk en predikant regelmatig tegen:
* Dat de predikanten zelf ook op het land werkzaam waren in die tijd bewijst wel het verzoek in 1682 om een schuurtje bij de pastorie tot gerief van zijn bouwerie. Willem Bartens krijgt de opdracht die timmering te verzorgen voor honderd vijf en zestig gulden. Het dekken echter uitgezonderd! Blijkbaar moet dominee daar zelf voor zorgen.
* De timmerman en aannemer van het maken van de zolders in de toren, Willem Barten, laat in 1688 weten dat hij nog drie balken nodig heeft. De jonkers keuren dit goed en zullen de prijs ervan boven die in het bestek genoemde betalen.
* In 1692 heeft het hard gewaaid daardoor is de schoorsteen in de keuken op de deel ingestort. De metselaar en timmerlui hebben een begroting opgemaakt tot herstel en nu krijgt de Heer van Deelen de opdracht om hetzelve op “het minagienste” (= op het minst, dus zo goedkoop mogelijk) te laten repareren.
* Het verzoek van dominee om een haardplaat in 1694 wordt ingewilligd: zes · zeven gulden mag daarvoor worden uitgegeven.
* Wat er met de pastorie gebeurd is in het jaar 1700 is niet duidelijk. Gooide iemand de ruiten in? Een groot bedrag, aan glazen (= ruiten) en verven in de Wheem wordt aan Aert Willemsen betaald.
* Op 18 augustus 1681 lezen we over de put. De inwoners van Garderen klagen hun nood bij de Jonkers. Hun eenigste put is ingestort en de metselaar die dezelve zou repareren, is daarin gesmoort (= gestikt). Besloten wordt om op de Gelderse landdag naar een bekwame putmeester om te zien. Materialen en het bestek zal de Scholt verzorgen.
* In maart 1682 dient de predikant een rekening in van uitgaven die hij gedaan heeft voor de ‘montcosten der putmeester die het maken der put was aanbesteed, doch die er schandelijk van door is gegaan’. Dringend verzoekt de predikant uit naam van de gemeente van Garderen om een bekwame putmeester. Ja, hoe eer hoe liever tot ‘voorcominge van een totale ruine’ van het dorp Garderen en haar inwoners. Ze zijn allen met een put gediend. Volgens een resolutie van de Landschrijver van 2 april 1682 zullen de onkosten 1586 gulden en 19 stuiver bedragen. Dit bedrag zal over de geerfden die er het meest profijt van hebben, worden uitgezet.
De Jonkers menen dat in Kleef een bekwame putmeester woont. Toch schijnen ze met hem niet tot overeenstemming te kunnen komen. In 1684 blijkt men met de timmerman en metselaar Heimen Davits uit Amersfoort betere afspraken te maken. Ds. Hooghlandt vertelt de Jonkers dat de put ’ten naasten bij geperfecteert was’. Het is noodzakelijk dat het nu snel wordt afgewerkt.
November 1686 doet de Scholt verantwoording van ontvangst en uitgaaf. Het blijkt dat hij 989 gulden 10 stuivers en 8 penningen meer uitgegeven heeft dan ontvangen. Met Arnhem zal dat bedrag verrekend worden.
(Uit de Historie #37) In 1692 doen zich opnieuw problemen voor tussen de jonkers van het ambt en de kerkenraad. De koster Hendrick Gerritsen is volgens de Jonkers niet meer in staat om zijn werk goed te doen. In de resoluties van 1692 lezen we:
‘Volgens vorige resolutie heeft sigh Claes Aelbertsen voor haer Welgeborenen laten examineren in het lezen, schrijven, ende singen, met versoeck dat bij provisie (= voorlopige aanstelling) hem moght toegelaten worden den School ende Custerdienst tot Gardre waar te nemen, dewijl den ouden Custos door Ouderdom, daertoe inhalvieneert (= zijn werk maar half kan doen) waer op haer Welgeborenen in sijne lezen, schrijven ende singen satis factie (= tevreden) nemende hem tegens ’t ordinaire Schoolgelt sijn versoeck hebben toegestaen, tot dat bij dode van den Ouden Custos anders geordonneert wort.’
De Jonkers maken gelijk een “Ordre en Reglement op het luijden der klocken ende begraven der doden in den Carspel Gardre”. (We hopen daar later op terug te komen). De predikant en de kerkmeesters krijgen er een copie van. Dit reglement is door de jonkers getekend op 23 januari 1693.
Hendrik Gerritsen vraagt de kerkenraad op 7 mei 1693 om hem in zijn dienst te continueren. De kerkenraad wacht echter even af. De volgende week krijgt de kerkenraad bericht ‘dat de Jonkeren een niuwen schoolmeester en voorsanger sonder kennis se van den Predicant en kerckenraadt hadden aengestelt‘. De kerkenraad heeft de predikant verzocht om deze zaak met de Jonkeren te bespreken. Hij moet zich op de hoogte stellen hoe de zaken nu staan. Blijven de Jonkers erbij dat ze zonder overleg met de kerkenraad een voorzanger mogen aanstellen, dan zal deze zaak aan de Classis gemeld worden.
In de kerkenraadsvergadering van 3 juli 1693 wordt voorgelezen ‘de Acte van Claas Aelbertsen, bij Provisie (= voorlopig), aengestelt tot Coster en voorsanger, alleen door de H:H: Jonkeren sonder kennisse der kerken-raats.’ Omdat de predikant nog niet in de gelegendheid is geweest om met de Jonkers te overleggen, zal men nog geen stappen ondernemen. Omdat in Nijkerk en in andere plaatsen hetzelfde gebeurt, zal men afwachten hoe daar de kwestie wordt opgelost.
De Jonkers melden in 1695 dat ‘door dode van Henrick Gerritsen ’t school en Custerampt tot Garderen is komen te vaceren…’. De Jonkers stellen nu Claes Aelbertsen aan in zijn plaats.
Volgens de resoluties van de Jonkers in 1696 zijn spoedig de predikant en de kerkenraad tevreden met de nieuwe meester. We lezen:
‘De Custos en Schoolmeester tot Garderen geremonstreert hebbende, dat sijn schoole in getal van scholieren toenam, en hij geen bequame plaetse hadde om de school te houden, versoeckende dat daertoe een huijsjen van de Diaconie voor 14 · 15 gld Jaerlicx moght ingehuert worden, is bij haer Welgeborenen, op confirmatie (= bevestiging) van de Predicant ingewillight, werdende de Scholt geordonneert daervan een huircedulle te maken ende de Jaerlijcxs huirpenningen aen de Dijaconie tegen quitantie uijt te keren’.
Claas Aelbertsen, de nieuwe Custos, blijkt tot tevredenheid van kerkenraad en inwoners zijn werk te doen. De school groeit. Hij krijgt van de Jonkers toestemming een huisje van de diaconie te huren. De Scholt zal deze zaak verder regelen.
(Uit de Historie #38) We noemden reeds het reglement op het luiden en begraven uit 1693. Het heeft 10 artikelen waarvan we er enkele overnemen. De aanhef ervan is als volgt:
‘Dewijl men bevindt dat de kerckelijke incomsten en de middelen van Gardre van seer weijnegh belangh zijn tot onderhout van de kerck ende toorn (= toren) aldaer, soo hebben de Heren Ampts Jonkers, daer in willen voorsien, met kennisse van de predicant ende gearresteert als volght’:
In artikel 2 staat:
‘Sal van een doode, die met de Baer gedragen ende in de Kerck begraven wort, van nu af in’t voor Kerckengereghtigheijt van ’t luijden ende openen van ’t graf een rijxdaelder (= twee gulden vijftig); ende van een dode die onder den Arm gedragen wort (= een kind) een halve Rijxdaelder betaelt worden; ende van de Doden die op het Kerckhoff begraven worden, sal nae proportie (= naar verhouding) half gelt gegeven worden, te betalen eerdert de Klock getrocken wort. Bij poene (= op straf) van dubbelt.’
Artikel 3: ‘De Custer sal voor ’t overluijden, openen ende toeleggen van ’t graf in de Kerck voor een dode die met de Baer gedragen wort als van outs twee schepel rogge, Harderwijcker mate, ende van een dode die onder den Arm gedragen wort een schepel, ende die op het kerckhoff begraven worden nae proportie half soo veel.‘
De predikant van Garderen verzoekt bij missieve in september 1701 aan de Jonkers om de afgeloste honderd daelders te mogen gebruiken tot inkoop van zerken in de kerck. Dit omdat de vloer gedurig aan stukken breekt en veel onkosten veroorzaakt. De Jonkers keuren dit goed ‘sodanig dat de eigenaars van de groeven in de kerk zullen rembourseren (= terug betalen) de onkosten en zerken tot haar groeven gebruikt en dat de kerkmeester daarvan naar behoren rekening zal doen.’
De kerkmeester Gerrit Hendricksen van Meervelt betaalt juli 1703 een rekening van 212 gulden en 7 stuivers aan Cornelis Jansen Sepper. Deze heeft in opdracht van de kerkmeester van Garderen te Haarlem 93 zerken gekocht om op de groeven in de kerk te leggen. De kosten ervan zijn 199 gulden en 19 stuivers, voor iedere steen is dat 43 stuivers.
‘Voor schipvraght, bootschuiten en opvoeren naar Harderwijk’ berekent hij 11 gulden en 10 stuiver. De arbeider die de zerken op en van de kar gehaald heeft ontvangt 10 stuiver! De kerkmeester berekent de totale kosten per zerk, hij komt op 62 stuiver, nog niet gerekend het zandhalen, een vierendeel bier en een halve gulden voor het aannemen.
De Jonkers buigen zich op 2 augustus 1703 over het verzoek van de Kerkmeester betreffende de gekochte blauwe zerken om de vloer daar mede te beleggen. Zij laten de volgende publicatie uitgaan:
‘1703: De Hoogh ende Welgeboren Heeren Ampts Jonckeren des Ampte Barnevelt, sampt predikant ende kerckmeisteren van Gardren laeten een ieder deser aengaende voor de laeste mael weeten ende waerschouwen, dat alle die groeven in die voornoemde kercke hebben leggen en die nu beleijt sullen worden met sercken, dat die sigh sullen hebben aen te geven binnen ses weecken ende soo sij deselve haere graftsteden willen behouden, dat sij dan sullen moeten becostigen de sercken ende ’t leggen van dien, en die sigh niet openbaren ende hier inne nalatigh bevonden worden, sullen versteecken sijn van haer recht ende Eijgendomb ende de selve groeven off graffsteden aen de kercke vervallen blieven, waernae een ieder desen aengaende sigh can reguleren actum den 2 augusti 1703
Onderstont ter oordonnantie van welgemelte Heeren Amptsjonckeren ende was beteijkent Johan van Dompseler Oud Scholtes ende Scriba des selvigen Ampts.’
In deze tijd worden nieuwe zerken in de kerk gelegd. De oude grafzerken zullen opgeruimd worden. Alleen wanneer familie de oude zerken willen behouden, dan zullen ze dit kenbaar moeten maken. De kosten van het opnieuw plaatsen zullen ze zelf moeten betalen.
Nu zijn nog enkele van de oude zerken in de kerk te vinden. Ze zijn in de loop de eeuwen erg afgelopen. Op een ervan leest men: ‘Anno 1637 den 23 Yunius is Gerrit Jansen Versteegh in den Heere gerust’
(Uit de Historie #39) In 1694 begint het eerste diakonieboek van onze gemeente.
Vast en zeker is er een voorganger geweest, maar zekerheid daarover is niet te vinden. De kerkorde van 1619 gelastte de diakenen immers om naarstig aalmoezen en armengoederen te verzamelen en getrouw en vlijtig uit te delen naar de eis der behoeftigen beide ingezetenen en vreemden. Zij moesten benauwden bezoeken en vertroosten, en wel toezien dat de aalmoezen niet misbruikt worden. Zij zullen er rekening van doen in de kerkenraad en ook (zo iemand daarbij wilde zijn) voor de gemeente. Ongeveer dezelfde woorden treffen we aan in het formulier voor de bevestiging van diakenen.
De eerste diaken die het diakonieboek bijhoudt is Willem Hendriksen uit Garderen.
Hij is in 1695 aftredend. We lezen dan bij de verkiezing: ‘En door dien Willem Hendricksen diaken met die kennisse was begaaft dat hij zonder de predicant moeilijk te vallen kon aantekenen den ontfangh en uytgave van de armen penningen, is versocht te continueren het welk hij ook heeft aangenomen.‘ De kerkenraad bestaat nu uit zes ouderlingen en drie diakenen.
Het Diaconie boek bevat heel veel namen van mensen die door de diaconie geholpen worden, van mensen die bij de diaconie een obligatie hebben lopen, en de inkomsten van baarlakens (dus namen van overledenen).
Het boek begint met: Obligatien behoorende tot den armen door Wilhem Hendricksen overgelevert aen Claas Claeses vant Zol den 13 Jun: 1697. Totaal voor een bedrag van 1325 gulden. De schuldbekentenissen staan op nam van de volgende personen: Evert Derricksen van Stroe, in zijn goed int Garderbroek 400 gulden; Jurrien Hendricksen 150 gulden; Gerrit Koster 175.
Obligaties van honderd gulden: Aalt Rengersen op Nieuwen Beeck, Daniel Claassen, Coenraat Coetius, Johanna Verburgh. Van vijftig gulden: Elsjen Cornelis, Claas Claassen en Evert Claassen van Boeschoten en nog een andere.
Op 15 december 1694 begint het boek met de vermelding van de inkomsten uit de kerkcollecten. ’s Morgens 2 gulden en 2 stuivers. Des namiddags 3 stuivers. Meestal liggen de bedragen van de collecten ’s morgens soms rond de gulden maar vaak 5 tot 10 stuiver. In de middagdienst 2 of 3 stuiver. Op Christdagh (Eerste Kerstdag) echter 8 gulden en 10 stuiver en in de middag 11 stuiver. Behalve collecten zijn er renten van de obligaties en soms giften
Jan Goossens geeft op 5 februari 1699, zes gulden om geen naam te hebben dat zijn zuster van de armen geleefd heeft.
(Uit de Historie #40) Dan nu de uitgaven-kant van het diakonieboek. Na vermelding dat er nog 173 gulden, 13 stuiver en 8 penningen in kas is, volgt: ‘Decemb 22 aen Melis Aertsen betaelt wegens gehaalde eetwaren voor den armen 3 – 17 – 0. De 26 ste aan Hendrik Wever voor hooijpacht 10-0-0.’
Op de volgende bladzijden zien we onder andere: erwten voor de armen, verschillende personen die twee schepel rogh ontvangen, een ander krijgt voor hout en locht, voor het wassen van oom, aan een passant, voor het meisteren (= geld voor de dokter), voor ellen sacken doek, voor een kind een hoed gekocht, voor de Gullikse kerk, zaai boekweit voor de armen, een broek met een kiel, Franse passanten, voor een arm kind een rockien, karren turf voor oom, aan een Polack (Pool) met zijn vrouw, een vluchteling uit de Palts, aan een Hoogduitse vrouw. Zo kunnen we daargaan. Meestal zijn het kleine bedragen zes tot tien stuivers. Uitschieters zijn de koe voor Jan Truien voor 24 gulden en een vet verken voor de armen voor ruim 22 gulden.
Vooral die uitgavenkant is heel interressant. In verschillende boeken wordt Kootwijk aangehaald als een dorp waar de diakenen vele giften aan allerlei personen hebben gegeven. Maar de eerste tijd van het Garderense diakonieboek levert ook veel moois op! We zullen een aantal opmerkelijke door de diaken opgetekende gaven noemen.
– Tot lossing van een predikant die bij den Turck gevangen sijt: 2 gulden.
– Voor de sullen (oude mannen) in het armenhuis 2 gulden.
– Tot lossing van een gevangen predikant, die een bedrieger blijkt te zijn.
– Een Fransman wonende te Zwol.
– Aan zes soldaten en wijven.
– Aan Junnius Cloasen van Weesep die zijn huis afgebrand was.
– Een vrouw van Zutphen.
– Een arm matroos.
– Drie vluchtelingen uit de Palts.
– Voor een arme kerk.
– Een ruiter.
Natuurlijk is het bovengenoemde niet het meest voorkomende. Veel, vooral kleine bedragen, worden aan de armen in eigen gemeente gegeven.
Soms geeft een gemeente lid een bedrag om dat uit te delen aan de armen. In november geeft Theunis van Essen 60 gulden. Direct wordt het als volgt uitgedeeld: Hendrik Reiersen krijgt 10 gulden. Jan Jansen, Hendrik Wever, Peter Kraai, Aart Snijder, Aartjen Wevers, De vrouw van Maris, Lubbert Petersen, het kind van de armen krijgen allen 4 gulden. Goossen Lambertsen en Jochum ontvangen 6 gulden en Hendrikje Lubberts en Lijsje Maassen ontvangen 3 gulden.
De uitdeling aan de armen heeft meestal plaats op zondag na de ochtenddienst. Ook op een tweede feestdag (Kerst, Pasen en Pinksteren) worden veelal gaven aan de armen uitgedeeld.
(Uit de Historie #41) Het diakonieboek is tevens het enige boek waarin men de datum van overlijden van velen uit de gemeente kan vinden. Aan de inkomstenkant wordt vanaf 1711 vermeld het bedrag voor het baarlaken dat ontvangen is. Het boek is een bron van allerlei gegevens over de achttiende eeuw in onze gemeente.
De zoon van ds. Hooghlandt en koster Claes Aelbertsen gaan in het voorjaar van 1700 de gemeente door. Zij hebben het bedrag van 15 gulden en 11 stuivers ingezameld voor een koe voor Willem Brouwer. De diakenen doen daarbij nog 12 gulden. Daardoor weten we dat men voor een koe 27 gulden betaalde. Een paar maanden later lezen we: ‘voor een bode welke naar Loenen was geweest wegens een dood kind gevonden 10 stuivers’. Een kind dat uit Loenen afkomstig is, is overleden. Een boodschapper wordt daarom naar Loenen gestuurd.
Als dominee ziek is, wordt er blijkbaar geen dienst gehouden, alvast wordt er niet gecollecteerd. Als er een proponent preekt, mag die blijkbaar de collectegelden ontvangen. Zoon Samuel schijnt bij ziekte of onpasselijkheid van vader in Garderen wel eens te preken. Wanneer dominee echter in Putten of Kootwijk of zelfs Heerde een morgendienst vervult, wordt er geen collectegeld in het boek geschreven. Blijkbaar is er dan geen kerkdienst.
Op 26 juli 1705 is er niet gepreekt ‘door grote droefheid om ’t overlijden zijns dochters’. Niet duidelijk is het wie dan overleden is. In oktober van hetzelfde jaar is er op de zondagen 25 oktober, 1 en 8 november, maar 1 keer gepreekt, omdat dominee naar zijn zoon bij Breda was.
Blijkbaar had iedere diaken wat geld in huis om, zodat nodig mocht zijn, uit te delen aan de armen in zijn omgeving. Op 7 februari wordt in het boek geschreven ‘dat Egbert Hartgersen bij gebrek aan armenpenningen dat in zijn buurt was berustende waaruit hij bij sommige voorvallen de armen ondersteunde’. Besloten wordt als zoiets weer voorkomt, hetzij zieken of doden, dat de diaken dan met een ouderling uit die buurt zal overleggen wat nodig is te doen.
Het vermelden waard is nog dat op 9 september 1705 bij het afhoren van de kerkenrekening over 1704, door de Jonkers is goedgekeurd dat in plaats van luigeld voor de kerk, bij het uitdelen van ’t nachtmaal (avondmaal), ‘schotelgeld‘ zal worden betaald. Bij het uitdelen van het Avondmaal zal op ieder eind van de tafel een overdekte schotel geplaatst worden, met aanbeveling daarin iets tot onderhoud van de kerk naar believen te geven.
Hoe ging het nu bij de viering van het Avondmaal? Blijkbaar werd er door al de leden aan deelgenomen. Op 11 september 1707 en op 18 september wordt een groot bedrag verantwoord uit de collecte: 5 gulden en 16 stuivers en 5 gulden en 10 stuivers. Op de elfde staat er: ‘bij het uitdelen van het avontmaal voor de eerste maal’. Een week later: ‘bij het uitdelen van het avontmaal’.
(Uit de Historie #42) In de tijd van ds. Hooghlandt begint men ook werkelijk met doop en trouw en lidmaten in te schrijven. In het gemeentearchief te Barneveld vindt men een copie daarvan onder inventarisnummer 197 en 198. Waar de originele boeken liggen is me onbekend.
Het doop- trouw- en lidmatenboek beginnen alle drie met januari 1699. Nu dus ruim 300 jaar geleden. Op 29 januari zijn gedoopt:
– Gerrit soone van Renger Gerritsen en Dirrickjen Jans van Garderen.
– Hendrik soone van Hendrikckjen Lubbers van Garderen. Dit kint is in oneght of overspel geteelt sijnde het twede.
Het trouwboek begint aldus. Namen der Getrouwden beginnende met het jaar 1699:
Jann. den 1: Jan Dirricksen vant Ruisseveen J.M. (jonge man) van Veenendaal en Evertjen Lubbers J.D. van ’t Garderbroek. Bevestight tot Garderen den 21 Jann. Febr. 11: Claas Jansen J.M. van Ter Leth en Aeltjen Fredriks Verhey J.D. woonagtigh tot Essen onder Garderen. 1e proclamatie op 12, de tweede op 19 en de derde op 24 februari. Waarna het bevestight is.
Het lidmatenboek begint met een opsomming van de personen die lid van de gemeente zijn op 1 januari 1699. Enkelen van de eersten willen we noemen:
1. Jannitjen Geurts tot Garderen, gest. 17-4-1705.
2. Grietjen Claassen tot Garderen, hebbende haar een ruimen tijdt onthouden van het Avondmaal
3. Evert Claassen opt Zoll.
4. Hendrik Pelen tot Essen.
5. Bor Evertsen van Speulde.
8. Jan Pelen van Essen, gestorven aan de rode loop in 1702.
Totaal zijn dat er 192 lidmaten. Vervolgens worden steeds de nieuwe lidamten ingeschreven na het doen van belijdenis. Dat gebeurde voor de zondag voor het houden van het Heilig Avondmaal. Zij die belijdenis deden, werden aan de Tafel des Heeren verwacht. Zo lezen we dat in het jaar 1699, het begin van de inschrijvingen, voor Pasen 7 personen lid worden, voor Pinksteren 2, in het najaar 8 en voor Kerst nog eens 3 personen. Het aantal lidmaten is in de loop der jaren behoorlijk toegenomen.
Tot 1664 was het aantal immers te gering om over te gaan tot instelling van een kerkenraad. Begin van het jaar 1700 zijn er meer dan 200 lid van de gemeente Garderen.
(Uit de Historie #43) We noemden reeds dat voor in het Acta-boek van de Kerkenraad een plakkaat geplakt is uit 1694. Dit plakkaat is gemaakt als vervolg op die van 1640, 1653, 1675, 1681 en 1689. Het gaat over het houden van de dag des Heeren of zondag. Eveneens over het vieren van de feest-, vast- en bededagen.
Het blijkt dat door veler onachtzaamheid, ongebondenheid en verachting van God en Zijn gebod in plaats van het houden dezer dagen, vele andere dingen gebeuren. Opgesomd wordt op die dagen: het houden van markten (in Barneveld is de wekelijkse marktdag in 1680 van zondag naar de donderdag verplaatst!), winkelneringe van eet en andere waren te doen, drijven van koophandel, verder, bouwen, maaien, openbaar tappen, het houden van herbergen, het gelegenheid geven tot drinken, het houden van buurtgerichten en vergaderingen.
Voorts wordt er tussen de kerkdiensten gedobbeld, geoefend in het kloot, klos en kegelspel; men houdt zich bezig met lichtvaardig guichelspel en brooddronkenheid en dronken drinken; met het moedwillig gebruiken van Gods Heilige Naam, vloeken en zweren.
In dit plakkaat wordt het gebruik van Gods Naam en het lichtvaardig zweren, vloeken en andere schrikkelijke lasteringen en vloekingen verboden op straffe van zes gulden. (een derde voor de aanbrenger, een derde voor de rechter en een derde voor de armen).
Zij die op deze dagen markten houden, winkels open hebben, eet of andere waren verkopen, koopmanschap drijven in het openbaar of heimelijk, zullen tot straf vier daalders en hun opbrengst verbeuren. Zij die beesten naar de markt brengen twee daalders en die met kleiner koopmanschap een daalder.
Zij die in het openbaar op zon- feest- en vastendagen gelag zetten, schutte bieren of box bieren drinken, kloot, klos of kegelspel oefenen, tick tacken, verkeren dobbelen, kaatsen, ringsteken, krans en ganzen trekken, papegaai schieten en dergelijke ongeregeldheden plegen, zij die buurtgerichten en vergaderingen houden, brandewijn en andere sterke wateren tappen of slijten ofte herbergen (uitgezonderd wijsveerdige reizende personen) op poene van vier daalder.
Bovendien wordt op de voorgeschreven dagen verboden enig handwerk te doen, het zij blaken, kleermaken, bleken, bouwen, rooien, maaien, dorsen, aanvoeren, op straf van twee daalders per geval.
Voor het te velde staande koren dat op de werkdagen bearbeid is, wordt een uitzondering gemaakt wanneer het door de ongestadigheid van het weer in gevaar stond te bederven. In dat geval zal in tijd van nood aan de officier (= ambtenaar) toestemming gevraagd kunnen worden. Zonder deze toestemming zal de genoemde boete betaald moeten worden.
Vervolgens wordt verboden om bij het trouwen Bruidegom en Bruid te vergezellen van geweren en die af te schieten, brandewijn of andere sterke wateren of bier te drinken bij het in en uitgaan van de kerk op straf van vier daalders. Dezelfde boete zal opgelegd worden bij het schieten indoelen met geweren, bogen of dergelijke.
Geboden wordt daarentegen dat men die hoge feesten, sabbats of sonnendagen, vast en bededagen met gehoor van Godts Heilig Woord en oefeninge van Christelijke werken en deugden zal heiligen, vieren en stichtelijk door zal brengen.
De Predikanten zullen hier toe de gemeente, de schoolmeesters de jeugd, de ouders hun kinderen en huisgezinnen en ieder zich zelf vermanen en opwekken. Dit tot Godes eer en des mensen zaligheid, opdat de gedreigde straffen van het land genadig afgeweerd worden.
Niemand moet straks kunnen zeggen dat hij van niets weet. Daarom wordt het bevel gegeven aan alle drossaarden, ambtluiden, richteren, magistraten van steden, scholten, voogden en iedereen die dit aangaat, dat zij deze ordonnantie overal zullen publiceren.
Deze oorkonde is door het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen van de van een zegel voorzien te Arnhem op 21 september 1694. Steeds op Paasmaandag wordt het plakkaat in de kerk voorgelezen.
(Uit de Historie #44) Nog even iets uit de kerkenraadsnotulen. Voor het avondmaal op het Kerstfeest 1702 is er geen ‘swarigheid ontmoet, alleen dat een lidtmaat een kwaad gerucht had met een zeker mans persoon niet al te omzichtigh te leven. De predikant en een ouderling worden door de kerkenraad naar haar gezonden om haar te waarschuwen dat ze zich van alle schijn des kwaads zou hebben te wachten.
Op 16 april 1703 is de kerkenraad bijeen omdat de Gedeputeerden van de Classis ter visitatie aanwezig zijn.
Lidmaat Hendrikje Hendriks heeft zich ter vergadering gemeld. Zij klaagt over de predikant die haar verboden had deel te nemen aan het H. Avondmaal. Het blijkt dat in naam van de kerkenraad de predikant samen met een ouderling haar, als een getrouwde vrouw die in zeer kwaad gerucht stond met een getrouwde man, alleen hadden vermaand om alle schijn des kwaads te mijden. De Heren van de Classis oordelen dat de kerkenraad goed gehandeld heeft, vooral omdat ze het kwaad gerucht niet had trachten weg te nemen, zo dat men tot schorsing had kunnen komen. Hendrikje wordt verder vermaand tot godzaligheid en gehoorzaamheid.
Voor het Kerstfeest op 20 december 1704 is de kerkenraad bijeen en opnieuw zijn er geen zwarigheden die ze ontmoet hebben bij hun gang door de gemeente. Wel is Jan Hendrik Coetius gekomen. Hij verzoekt aan de kerkenraad om zijn attestatie. Hij wordt er namelijk van beschuldigd dat hij de oorzaak is van de dood van zijn moeder. De attestatie wordt hem gegeven.
Omdat Jan Hendrik Coetius aan de kerkenraad heeft geklaagd dat hij beschuldigd is de oorzaak geweest te zijn dat zijn moeder Beeltjen Hendrikcks in de put zou zijn verdronken en daarover attestatie verzocht heeft van den kerkenraad: Zo getuigt de kerkenraad dat de moeder van Jan Hendrick Coetius bij haar geacht is geweest als een deugdzame en godzalige vrouw. Zij verklaren dat bij de kerkenraad nooit klachten gekomen zijn dat hij, Coetius, de oorzaak van zijn moeders dood zou zijn geweest.
Waarschijnlijk is de Garderense predikant ds. Samuel ab Hooghlandt kort na de bevestiging van zijn zoon op 3 maart 1709 overleden. In Vaassen is niets over zijn overlijden te vinden. In de Garderense boeken ook niet, zelfs in de kerkenraadsnotulen wordt daar er helemaal niets over vermeld. Ik denk dat ds. Hooghlandt tussen 3 maart en 10 maart 1709 is overleden. Volgens de diakonierekening is er op die zondag 10 maart namelijk geen morgendienst, alleen de collecte van de middagdienst wordt genoteerd. De notulen van de classis melden zijn overlijden in de vergadering van 23 april. Op 18 februari 1710 heeft diaken Reier Hendriksen van de erfgenamen van ‘saliger Samuel Hogeland’ ontvangen 50 gulden en 10 stuivers voor de diakonie.
H.E. v.d.V.